Mijn eerste langere periode in Parijs, langer dan 3 nachten, was een maand in het appartement van de ex van de ex van een vriend in de wijk la Goutte d’Or, in het achttiende arrondissement. Ik woonde toen al in Frankrijk, maar nog niet in Parijs en moest voor de voorbereiding van een moderne kameropera die tijdens de off-editie 2005 van het festival in Avignon dagelijks uitgevoerd zou worden, elke dag in de stad repeteren.

Ik kwam uit de polder en vond Parijs groots, prachtig, imposant, bruisend, pulserend, betoverend, poëtisch, levendig en rijk; ik had tot dan toe echter de gewoonte om slechts de gebruikelijke centrale wijken te bezoeken: het eerste tot en met het vierde arrondissement, soms stak ik de Seine over naar het quartier latin voor een betere boekhandel dan de alomtegenwoordige multimediamarkt Fnac.

Deze hele centrale zone, gedrapeerd rond het historische hart van de Seine-eilanden Cité en Saint-Louis, in het noorden begrensd door de Grands Boulevards en in het zuiden door het Jardin du Luxembourg en zich uitstrekkend van de Arc de Triomphe in het westen naar de place de la Bastille in het oosten was het afgebakende gebied van mijn excursies, zoals voor de meeste toeristen. Ik vroeg me niet eens af wat zich daarbuiten bevond. Het gebeurt af en toe dat ik ergens in de stad, meestal op een vrij centraal punt, Nederlandse toeristen voorbijloop en een van hen hoor zeggen: “zullen we terug? Daar is niks meer!” Eveneens mijn idee toentertijd. Helemaal mis!

Om in het geleende appartement te geraken, moest ik dus mijn geografische comfortzone verlaten en vanuit het centrum, op station Châtelet, nam ik lijn 4 richting Porte de Clignancourt en reisde zo voor de eerste keer naar de wijk la Goutte d’or, van oudsher een immigrantenwijk, waar eerst Fransen vanuit de provincie, later Italianen, Portugezen en Spanjaarden en uiteindelijk mensen uit de Maghreb en Afrika zich vestigden. Gelegen op de oostelijke flank van Montmartre, ingeklemd tussen de boulevard périphérique en de boulevard de la Chapelle wordt dit quartier dagelijks doorklieft door honderden treinen die forensen en toeristen van en naar het Gare du Nord vervoeren.

Toen ik op die warme juniavond bij metrostation Château Rouge met een zware weekendtas de trap naar straatniveau opklauterde en langzaam lucht kreeg van het straatleven aldaar, leek het of ik in ruim tien minuten een verre ondergrondse reis had gemaakt van het centrum van Parijs en het oude Europa naar een markt in Bamako of Abidjan. Ik werd belaagd door exotische geuren van gebakken en gefrituurde lekkernijen, er heerste een vrolijke drukte van belang: geclaxoneer van auto’s en scooters, harde stemmen, geroep in talen waarvan ik het bestaan niet vermoedde en gediscussieer in door zware accenten gehavend, maar vreugdevol, kruidig Frans. Het alles op een kakofonisch bedje van uit alle hoeken en gaten klinkende Afrikaanse muziek. Ik baande me een weg door de menigte naar het opgegeven adres.

Vanuit voormalige boulangeries, met de vroegere aanduiding in verguldde art-deco letters nog boven de deur en prachtig oud fin de siècle-tegelwerk op de binnenmuren, werden exotische vruchten, groenten en balen rijst aangeboden. Overal de geur van geroosterde kip en mais, kurkuma, komijn en andere specerijen.

Afrikaanse kappers en barbiers knipten, schoren, ontkroesden of maten extensions aan, op elke straathoek geldwissellokketten, een keur aan Afrikaanse kledingboetieks en oneindig veel toko’s waar kleding werd gerepareerd en men ook voor een scherp tarief naar Ghana of Nigeria kon bellen. Slechts de alomtegenwoordige, strenge Hausmann-architectuur verzekerde me dat ik nog steeds in Parijs was en contrasteerde scherp met het uitbundige leven op straat.

Mijn Nokia 3310 was toen een kek telefoontje, maar het had geen GPS. Ik liep twee keer verkeerd en moest mijn beduimelde, minuscule zakplattegrond raadplegen om de goede richting te vinden. Ik had het warm, ik had haast en was niet op mijn gemak. Ik was de dertig gepasseerd en ervoer voor het eerst van mijn leven hoe het was om in de minderheid te zijn: het dubieuze voorrecht van de blanke, West-Europese man. Inmiddels ben ik gewend geraakt aan deze situatie, regelmatig ben ik als westerling, met enkele andere continentgenoten in de minderheid in de metro of op straat. Het is een ervaring die ik iedere blanke West-Europeaan toewens. Mijn comfortabele polderperspectief ging uit het lood, aannames, wereldbeelden gingen schuiven, vielen aan duigen of moesten worden herzien. Samenleven in de ware zin van het woord is de enige onontkoombare optie, hoe ingewikkeld en soms zelfs beangstigend het ook kan zijn met zoveel verschillende nationaliteiten, geloven, gebruiken per vierkante kilometer.

Meanderend door de menigte in de rue Myrha en rue Doudeauville, voelde ik me geenszins bedreigd of in gevaar, maar eerder ongezien, inexistent. Zoals een loslopende hond in een menigte door iedereen wordt gezien maar door niemand echt in acht wordt genomen, omdat hij nergens bij lijkt te horen; zo wrong ik me door groepen luid discussiërende mannen en royaal, met lange uithalen lachende vrouwen met grote, rijk gevulde tassen in hun armen en ik pareerde mijn ongemak met een geveinsde houding van zelfvertrouwen, alsof ik zeker wist waar ik zijn moest.

Eenmaal op mijn bestemming aangekomen, dook ik het portiek in, en tikte de code van de toegangsdeur en begon aan een vermoeiende klim naar de 6e verdieping van een Parijse woonkazerne zonder lift. Hijgend en bezweet bereikte ik het sobere appartement onder het dak, deed de ramen open, zag de zee van zinken daken en antennes en de door smog verkleurde hemel. De warme lucht van de grote stad sloeg in mijn gezicht, met in zijn kielzog: uitlaatgassen, kookluchten en een zweem van rioollucht zoals zo vaak hier bij droog weer. Ik dronk wat water en plofte neer op een stapel kussens die als bank fungeerde.

De geluiden van de straat, van roepende kinderen in een arrière-cour, koerende duiven in de dakgoot en van treinwielen die schrapend, krijsend en bonkend over spoorwissels het Gare du Nord binnenreden, vermengden zich met het matte, omfloerste gebons en geschuif achter de flinterdunne muren en onder de ruwe, houten vloer. Sonore getuigen van het mij omringende leven: gestommel in het trappenhuis, het slaan van een voordeur, het verschuiven van een meubelstuk, een huilende baby, een klopboor, potten en pannen, een luid telefoongesprek, een verre radio.

Buren alom.

De Seinekades, het Louvre, Saint-Germain-des Prés, het leek allemaal zo ver weg. Ik was in een ander Parijs, het Parijs van de “quartiers”, waar, ver van grootsheid, pracht, pronk, statie en chic de hartenklop van het complexe  leven in een metropool hoor-en voelbaar is, waar het decor een ondergeschikte rol speelt en je bij het omslaan van bijna elke straathoek een volledig ander universum betreedt.

Volgens Wikipedia heeft la Goutte d’Or een bevolkingsdichtheid van meer dan 26000 inwoners per vierkante kilometer, dit tegenover ruim 5000 inwoners per vierkante kilometer in Amsterdam. De wijk dankt zijn naam aan het gehucht La Goutte d’Or dat zich ooit op deze plek, slechts enkele kilometers verwijderd van wat toen Parijs was, bevond en waar een herberg met dezelfde naam gevestigd was: de naam schijnt eveneens te refereren aan de goudkleurige witte wijn die men hier destijds produceerde.

© Jan Jeroen Bredewold       11/09/2019

Wilt u reageren op dit bericht? Gebruik dan de optie ‘Geef een reactie’ hieronder.

NB
Uw mailadres, nodig om de reactie te versturen, wordt niet zichtbaar weergegeven en blijft expliciet alleen bekend bij het Nederlands Blog Initiatief. Hierop is de Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing.

Uw reactie wordt niet direct weergegeven; deze wordt eerst beoordeeld door het Nederlands Blog Initiatief.

Deze blog is eerder gepubliceerd op de website van Jan Jeroen Bredeveld: https://lijn9parijs.home.blog/:

U kunt daar natuurlijk ook een reactie plaatsen op de site van Jan Jeroen zelf.