‘U bent de Bijbel aan het lezen?’

‘Inderdaad, iedere dag. Heeft u de Bijbel gelezen?’

‘Stukken er uit, niet van begin tot einde.’

‘Nee, ik ook niet.’

‘Wat zegt de Bijbel u?’

‘Dat we ergens het contact met God verloren zijn. En dat hij toen zijn Zoon gezonden heeft om ons thuis te brengen. En dat we dus nu weer terug naar God kunnen. Door ons open te stellen voor Zijn Zoon.’

‘En wat heeft dat u gebracht?’

‘Ik zat op de rand van de afgrond. Ik dreigde alles te verliezen. Mijn huwelijk, mijn kinderen, mijn werk.’

‘Heftig!’

‘Was het ook. Ik vocht tegen mezelf. Tegen mijn verslaving. Tegen dat wat me al meer dan de helft van mijn leven dwarszat. Een totale obsessie.’

‘En hoe heeft u zich uit die afgrond gewerkt?’

‘Achteraf gezien heel eenvoudig. Ik riep de hulp van God in. Via zijn Zoon.’

‘Werkte dat?’

‘Onmiddellijk. Van het ene op het andere moment: geen verslaving meer. Heel wonderbaarlijk om mee te maken. Inmiddels vijf jaar geleden.’

‘Op pure wilskracht lukt dat niet.’

‘Nee, alles wat je kunt doen, is je open stellen. En dan wordt het je gegeven. Dat is genade.’

[Dit is een Doorsel, een dialoog van ongeveer 200 woorden]