Hij zag kans in te schepen naar Nederland. Naar het paradijs in Europa. Hij zou er als oorlogsheld ontvangen worden en zeker goede medische behandeling krijgen voor zijn vernielde voeten.

Op de boot ontmoette hij Bea. Opgewekt, verpleegster. Tijdens de vier weken op zee luisterde zij naar zijn verhalen als ze zijn voeten verzorgde. Het deed hem goed. Bea daarentegen vertelde niet zoveel. Als verpleegster in een vrouwenkamp wel veel vreselijks meegemaakt, maar als liefje van de commandant toch redelijk buiten schot gebleven. Meer wilde zij daarover niet kwijt.

Nederland was koud en nat. Op de kade stonden geen juichende Hollanders om hun op een warme ontvangst te onthalen, maar wel een batterij witte, verkleumde ambtenaren in lange jassen met gleufhoed die hun namen afvinkten op de ene lijst en invoerden op een andere en hun de bussen wezen die hen naar hun nieuwe bestemming zouden brengen: tijdelijke huisvesting in voormalig kamp Westerbork. Harteloos, maar nog maar het begin in zijn nieuwe vaderland.

Ook Bea ging naar Westerbork, bleef zijn voeten verzorgen en na zes maanden trouwden ze. In Westerbork kwam Bea een oud-collega uit het kamp tegen, een arts uit Bandung. Zij vroeg hem eens naar de voeten van haar man te kijken. Nederlandse artsen hadden geen interesse en Nederlandse ziekenhuizen geen bedden.

Dat ziet er niet mooi uit, had hij gezegd. Hij betastte met zachte vingers de kwabben wild vlees en dook er met neus en hoornen brilletje met dikke glaasjes bijna in. Tja, tja…ik heb wel een idee, maar wil dat eerst bespreken met een dukun die ik hier ken. Hij weet veel meer van geneeskrachtige kruiden dan ik.

De oude dukun bestudeerde de voeten van de man. ‘Ik denk wel dat ik u van veel pijn kan afhelpen, maar dat is alles. Uw voeten zijn vernield. Ik ga nu naar mijn woning. Morgen hoort u wat de behandeling wordt.’

Tien rauwe rode Spaanse pepers, vijf teentjes rauwe knoflook, verspreid over de dag voor de rest van zijn leven, en éénmaal daags een papje met 30 gram gemalen rauwe doerianzaden. En het hielp! Na twee maanden kon hij bijna weer normaal lopen op speciaal aangepaste schoenen waar de bevriende huisarts achterheen had gezeten. Het leven lachte hem toe. Op die zwaarmoedige momenten na dan.

Hij maakte zich wel zorgen om Bea. Zij sprak nooit over de oorlog. Ook niet als zij ’s avonds zijn voeten behandelde. Meed het onderwerp en zocht uitvluchten als hij ernaar informeerde. Kinderen kregen ze niet. Bea hielp hem wel, maar wilde zelf geen geslachtsgemeenschap. Hij had wel eens aangedrongen, maar toen was zij gaan huilen, met haar ogen stijf dicht, haar lichaam verkrampt. Hij was gestopt en heeft het er daar bij gelaten. Hij begreep haar wel.

Bea kreeg een baantje in het kamphospitaal, terwijl de man thuis scheikunde studeerde. Hij moest toch wat? En chemie, daar was werk in te vinden.

Over de oorlog spraken zij nooit. Zij kenden beiden de verschrikkingen. Die hoefden niet weer opgerakeld te worden.

Na een jaar of wat verhuisden ze naar Leerdam, waar de man werk kreeg in het laboratorium van de glasfabriek. Er woonden meer vluchtelingen in Leerdam, óók uit Westerbork, maar de meesten werkten op de vloer in de fabriek. Vanwege hun tropische herkomst waren zij goed bestand tegen de hitte van de ovens, was het idee. Maar hij had gestudeerd. Hij kwam goed terecht. Hij had een eigen tafel in een ruimte waar nog een twaalftal laboranten werkten aan hun eigen tafel.

En dáár begon het.

 

Eerst dacht hij nog dat het de Hollandse cultuur was om tijdens de middagpauze niet dicht naast elkaar te zitten. Of om niet te dicht naast elkaar te lopen tijdens het ommetje. Maar bij nader inzien: dat deden de Hollanders zelf wel. Ook hun gesprekjes met hem bleven kort en beleefd, maar op afstand. Hij begreep het niet.

‘Tjonge, waar zijn jullie hier mee bezig? Wat een lucht hangt hier, zeg!’

Het was de nieuwe afdelingschef, overgekomen uit het andere gebouw.

‘Nou? Wat zijn jullie ineens stil zeg. Vertel op, welke experimenten voeren jullie uit hier?’

Niemand antwoordde, maar iedereen keek besmuikt naar de man.

De nieuwe liep langzaam in de richting van de man. En bleef toen staan.

‘O, hier komt die lucht vandaan. Jemig man, waar ben jij mee bezig? Stinkbommetjes maken?’

Onderdrukt gegrinnik op de achtergrond.

‘Nee meneer, ik doe gewoon mijn werk. Kijkt u maar, hier heb ik…’

‘Nee, laat maar. Ik hoef het niet te weten. Het is zo al erg genoeg. Niet te harden.’

De volgende ochtend lag er een briefje op zijn bureau. Of hij zich om 10 uur bij de afdelingschef wilde melden. Personeelszaken zou aanwezig zijn bij het gesprek.

 

Het kwam erop neer dat zijn lijflucht niet bevorderlijk was voor de werksfeer op de afdeling en of hij daar niet iets aan kon doen. Misschien eens met de huisarts gaan praten of zo? De Hollandse kop tegenover hem veranderde snel in een jappenkop boven een stinkend grijs uniform met pet met flapjes en de man voelde hoe er weer een laagje beton aangebracht werd.

Maar hij was een overlever. Hij verontschuldigde zich en zou contact opnemen met de huisarts.

Terug op de afdeling voelde hij een enorme minachting bezit van hem nemen voor al die laffe gebogen hoofden boven de tafels. Niet één die opkeek.

Hij besprak het voorval met Bea. En met hun huisarts van Bandung, die ook in Leerdam terecht was gekomen. In Westerbork was zijn lichaamsgeur nooit een probleem, iedereen was er daar aan gewend. Ook hier in de Indische wijk vormde zijn geur geen probleem. Alleen die verdomde kaaskoppen hadden er last van. Ze stonken zelf nota bene een uur in de wind naar bloemkool en spruitjes. Dáár had híj last van. Maar geen amok! Het was al hoog opgespeeld. Hij kon zich maar beter richten naar de wens van zijn werkgever.

Zijn medicatie afbouwen resulteerde helaas na enkele weken weer in vreselijk pijnlijke voeten. Dat was niet vol te houden. Hij kon niet zonder zijn dagelijkse portie peper en knoflook.

De steelse blikken op zijn rug van zijn collega’s voelden als naalden in een voodoopop.

Hij nam ontslag.

Nederland was in opbouw na de oorlog en er was werk genoeg. De man begon aan een reis als buschauffeur, trambestuurder, nachtlokettist in het ziekenhuis, stoelenmatter zelfs. Nergens hield hij het lang vol. Man, wat stink jij. Trek eens iets schoons aan, viespeuk. Ruik je jezelf niet, jôh? Stinken ze allemaal zo bij jullie? Hij kreeg het allemaal te horen. De pijn werd soms te overweldigend voor hem.

Maar Bea, die lieve Bea, hield hem op de been. Samen sloegen zij zich door het leven in dit vijandige land. Het vijandige paradijs noemde hij het wel eens cynisch.

De geslaagde zoon van een Westerborker was directeur geworden van een MULO in Gorinchem, een plaats dichtbij. Deze zoon was voor zijn school wanhopig op zoek naar een leraar Schei- en Natuurkunde voor twee klassen vier. Examenklassen. Voor die paar uur kon hij geen Hollandse leerkracht vinden. Bovendien waren het geen examenvakken voor deze alfa’s. De leerlingen hoefden alleen maar de basisbegrippen en -vaardigheden te kennen voor hun diploma. Proefwerkcijfers volstonden. Onderwijsbevoegdheid was hierbij niet per se nodig. Weinig uitdagend.

Bea overtuigde hem ervan dat dit een mooie kans was. Je zat nooit langer dan een uur in een klas met leerlingen en er was altijd afstand tussen de leraarstafel en de leerlingen. En als hij nou ook nog een lesbevoegdheid zou halen, wie weet…

Dat was afgelopen winter. Elke avond zat de man te studeren om zijn onderwijsbevoegdheid te halen, terwijl Bea zijn voeten verzorgde en zwachtelde. Praten deden zij dan niet veel. Eigenlijk kon hij zijn voeten best zelf doen, maar Bea stond erop dat zíj dat deed. Het was eigenlijk de enige intimiteit die zij nog deelden. Het was een vreedzaam tafereel.

Tot die ene avond.

 

Bea kreeg een enorme hoestbui en barstte toen in huilen uit. ‘O nee! NEE!!’

Gealarmeerd keek de man over zijn boek op haar hoofd neer en zag daaronder een grote rode schuimende bloedvlek op zijn zojuist schoon aangelegd verband.

Het duurde allemaal niet lang. Bea overleed drie maanden later. Kansloos. De kus die zij elkaar gaven ten afscheid- zij was nog eventjes helder- brandde nog dagelijks op zijn lippen.

 

‘Kom maar Boy. Kom even bij het baasje. Goed zo!’ Kwispelend komt de labrador aangelopen, nieuwsgierig naar wat er gaat gebeuren.

De man haalt de riem uit zijn jaszak, doet deze het dier om en neemt hem mee naar een zilverberk even van het pad af.

‘Lig! Ga liggen.’

Nerveus gehoorzaamt de hond. De man bindt de hond aan de boom vast en haalt uit zijn andere zak het kauwbot.

‘Hier Boy, een lekker botje voor je. Ze vinden je wel, jongen.’ Hij aait het dier nog een laatste keer over de kop, draait zich om en loopt weg. Nog tientallen meters verder hoort hij het beest piepen en janken.

 

Warm water klatert in de badkuip. Twee buisjes aspirine met een groot glas water worden gevolgd door een overdosis morfine, achterover gedrukt tijdens de behandelingen van Bea.

De man stapt in bad. Het water komt tot zijn borstbeen en voelt heerlijk aan. Hij draait de kraan dicht en gaat languit liggen. Hij past ruim in de kuip. Als deze medicijnen hun werk deden zou hij heerlijk wegzakken tot onder de oppervlakte. Dan zou het gedaan zijn. Beton zou afbreken. Hij voelt al loom aan. De slaap lonkt.

Zijn laatste beeld is dat van zijn oude moedertje met het gezicht van Bea.

‘Mama, ik kom naar je toe, aku lunga menyang sampeyan’, prevelen zijn lippen. Een traan vermengt zich met het badwater als hij onder het wateroppervlak wegzakt.

 

© Ben Voorend           23/07/2020

Wilt u reageren op dit bericht? Gebruik dan de optie ‘Geef een reactie’ hieronder.

NB
Uw mailadres, nodig om de reactie te versturen, wordt niet zichtbaar weergegeven en blijft expliciet alleen bekend bij het Nederlands Blog Initiatief. Hierop is de Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing.

Uw reactie wordt niet direct weergegeven; deze wordt eerst beoordeeld door het Nederlands Blog Initiatief.