“Bel 112- snel!! Deze man moet met spoed naar het ziekenhuis!”, roept Conny naar niemand in het bijzonder. Geknield zit zij bij Hildo, die bleek en zwaar zwetend op straat ligt. Hij beeft over zijn hele lichaam. Conny spreekt hem aan een stuk door rustig toe, niet wetend of zij hem bereikt. Hij reageert in elk geval niet op haar. In de verte hoort zij al de sirene van de ambulance. Nu wordt het spannend.

“Mijn naam is Gerda. Ik ben verpleegkundige en ik zag toevallig hoe deze man liep te zwalken en daarna ineenzakte. Volgens mij heeft hij een zware hypo en moet onderzocht worden.” De ambulancebroeder kijkt haar aan met een air van ‘dat bepalen wíj wel, mevrouwtje’ en begint aan een vluchtig onderzoek van Hildo.
Conny houdt haar adem in. Zou Hildo wel in zijn rol blijven? De medicijnen die hij onder haar toeziend oog heeft ingenomen doen hun werk goed, Hildo heeft alle symptomen van een zeer zware hypo. Maar bijkomend effect is ook een vernauwd bewustzijn. Tot haar opluchting ziet zij hoe de broeders Hildo op de brancard leggen en de ambulance in schuiven, waar een van de twee meteen een injectiespuit klaarmaakt om Hildo suiker toe te dienen. “Geweldig! Wat een kanjer, die Hildo! Blijft in zijn rol, óók nu het erom gaat spannen,” denkt zij. Oeps, bijna vergeten! “O, waar brengt u hem naartoe? Ik zou willen weten hoe het met hem afloopt!” De man noemt de naam van het ziekenhuis waar Ben óók naar toe werd gebracht.
Conny wacht geen tel langer en snelt naar de dichtstbijzijnde kruising, waar een pruttelende paarse old timer, 12-cylinder Ford Mustang, op een invalidenplaats op haar staat te wachten, met Sjon ernaast. “We hadden gelijk, Sjon. Erop af!”
Er gaat een siddering door de hele auto als Sjon het gaspedaal stevig indrukt en zich de verkeersstroom in forceert. Getoeter, opgestoken vingers en vuisten. “Zenuwenlijers!”, zegt Sjon. “Allemaal gestresste kippen.”
“Heb je de spullen bij je?”
Sjon knikt met zijn hoofd naar de achterbank. “In die AH-tas zit alles wat je nodig hebt: microfoontje, zendertje, ontvanger met opnamecassette en microfoontje om met de patiënt te communiceren.”
“Geweldig. Hoe heb je dat zo snel kunnen regelen? Ik zou daar dágen mee kwijt zijn.”
“Ach, wat zal ik zeggen? Via een slechte vriend die nog bij mij in het krijt stond,” lacht Sjon. “Heb ik de bak óók van geleend. Ik wil niet riskeren dat ik met mijn eigen auto op bewakingscamera’s van het ziekenhuis te zien ben.”

Conny meldde zich bij de receptie, waar zij te horen kreeg de volgende dag nog weer contact op te nemen omdat bedoelde patiënt zeker deze nacht nog ter observatie gehouden zou worden.
Diezelfde nacht gingen Conny en Nicole het ziekenhuis binnen, in hun eigen verpleegsterstenue, om uit vissen op welke kamer Hildo lag. Hoewel zij hun verhaaltje klaar hadden als er vragen gesteld zouden worden, gingen zij toch uiterst behoedzaam te werk. Beter om confrontaties te vermijden.

Slechts éénmaal hoefden zij uit te leggen dat zij van een heel andere vleugel kwamen, maar in de pauze van hun nachtdienst even bij ‘hun’ geval van die middag wilden gaan kijken. Zij bleken twee verdiepingen hoger te moeten zijn.
Daar was het natuurlijk tricky. Hoe kwamen zij er nu achter in welke kamer Hildo lag. Je kan moeilijk alle deuren opendoen om naar binnen te koekeloeren. Bovendien liep er ook nog een nachtzuster haar ronden.
Ze hadden geluk. Daar was ze kennelijk mee bezig, want de balie was onbemand. Nicole bedacht zich geen seconde, dook achter de balie en wierp een blik op de patiëntennamen op de afdeling. Mooi. Hildo lag in kamer 312, aan het eind van de gang.

Voorzichtig openden zij de deur en konden meteen niet meer terug. In de kamer stond één bed en aan de andere kant daarvan zat de nachtzuster die hun vragend aankeek. Conny hervatte zich onmiddellijk. “Hallo,” sprak zij zachtjes, en wijzend op Hildo, “wij vonden deze man vanmiddag in de Ferdinand Bolstraat en waren benieuwd hoe het met hem is. En omdat wij nu pauze hebben leek het ons een goed moment om even aan te wippen.” Met uitgestoken hand stapte zij op de verpleester af. “Ik heet Gerda en dit is mijn collega Corinne, wij werken in vleugel C.”
“Tilly,” stelde de verpleegster zich voor, enigszins in verwarring gebracht door dit nachtelijke bezoek. Onderzoekend nam zij de twee op. “Wij zijn zzp’ers,” verduidelijkte Nicole, “en hebben nog geen officiële tenues.” Tilly leek die uitleg te accepteren.

“Nou, gebruikelijk is het natuurlijk niet om iets over patiënten te vertellen, maar in dit bijzondere geval…” Zij draaien zich naar Hildo. Conny schrikt. Hildo kijkt hun aan. Zijn ogen ingevallen en dof. Hij ziet er doodmoe uit en geeft geen blijk van herkenning.

“Elk uur doe ik neurologische tests met hem, maar omdat hij nogal rusteloos was heeft dr. Van den Bossche hem Haldol voorgeschreven. Ik moet hem dus steeds wakker maken en dat valt niet mee.”
“Mag ik die resultaten eens zien?”, vraagt Conny, “en dan gaan we weer, hoor, onze pauze zit er bijna op.” Zij pakt de dossiermap aan en werpt er een blik op. “Wat zie ik hier nou voor verschil?” Tilly kijkt met haar mee. “Mmm, even kijken, ja daar zijn we begonnen met de Haldol, zie je, want als je hier kijkt…” Terwijl Conny Tilly afleidt, buigt Nicole zich snel over Hildo en laat hem buiten het zicht van de verpleegster het microfoontje en het zendertje zien en stopt die vervolgens in de beide zakken van zijn pyjama. Als zij zich weer opricht is dat voor Conny het seinom af te sluiten. “Nou, Tilly, heel erg bedankt. Misschien komenwe in de ochtend, na de dienst, nog even aan om te kijken hoe het gaat.”
“Ik weet niet of Hildo begrijpt wat hij met die spullen aan moet,” zegt Nicole als zij weer buiten staan. “Ik weet zelfs niet eens of hij ons wel herkende.”

Die ochtend ging Conny weer het ziekenhuis binnen. Alléén dit keer. Nicole en Han zaten op het volle parkeerterrein gespannen in de auto van Han te wachten. Han was afgelopen nacht nog door Ronald gevraagd om Conny en Nicole te gaan assisteren bij een undercoveroperatie. Zijn expertise zou misschien wel héél welkom zijn.
In de ochtenddrukte van het ziekenhuis viel Conny’s aanwezigheid helemaal niet op. Zij was gespannen. Zou het haar lukken? Zou zij de microfoon en zender aan kunnen zetten?
Zij kon zó doorlopen naar Hildo’s kamer. Hildo zat halfovereind in zijn kussens en keek Conny wazig aan. “Hildo. Hildo! Ík ben het, Conny.” Traag keek Hildo haar aan. “Hildo, herken je mij?” Hildo knikte nauwelijks merkbaar. Snel ging Conny verder, want veel tijd was er waarschijnlijk niet. “Let goed op, Hildo!” Zij haalde de spullen uit zijn pyjamajas en liet hem de twee apparaatjes zien. Vlot stelde zij de frequenties op elkaar af. “Aan laten staan, Hildo! Dan kunnen wij meeluisteren!” Hildo knikte lijdzaam. Conny had met hem te doen. “Hou vol, Hildo, het komt allemaal goed. Wij zijn in de buurt. We zijn trots op je!” Ze draaide zich om om de kamer te verlaten en verstijfde.

(c) Ben Voorend    2016