“Wel, wel, wel…wie hebben we hier?” Prof. dr. Van den Bossche kwam juist op dat moment de kamer in. “Wie bent u, mevrouw, en wat doet u bij mijn patiënt?” Van den Bossche was een stuk groter dan Conny, dus je erlangs worstelen was uitgesloten. Bovendien kwamen er nog twee aio’s achter Van den Bossche aan en nog een verpleegster.
Conny herstelde zich in een fractie van een seconde. “Dag dokter, mijn naam is Gerda en ik heb deze man gisteren op straat aangetroffen en de ambulance laten bellen. Maar omdat ik als zzp’er aan dit ziekenhuis verbonden ben en nachtdienst had, ben ik vannacht even hier geweest, gewoon om te kijken hoe het met hem gaat. Maar hij sliep. Dus nu mijn nachtdienst erop zit, wilde ik nog even bij hem langs voor ik naar huis ga. Vandaar. Maar laat mij u niet ophouden. Als ik er even langs mag dan kunt u direct aan de slag.” Conny wilde langs de man heen de kamer uit, maar hij versperde haar de weg.

“Wacht eens even, mevrouwtje Gerda. Ik wil graag bevestigd zien dat u in dit ziekenhuis werkzaam bent. Iedereen kan dat wel zeggen.” Hij draaide zich om naar één van de aio’s. “Wilco, ga jij eens naar de receptie in de ontvangsthal en vraag daar eens na of hier ene mevrouw Gerda…?”, hij keek Conny vragend aan. “Havertong”, floepte Conny eruit. “Mevrouw Gerda Havertong werkzaam is. Ondertussen kunnen wij wel nader kennismaken. Vertelt u eens, waar hebt u gestudeerd en wat is uw specialisme?”, vroeg Van den Bossche met een cynisch lachje.
“U eerst!”, probeerde Conny zich nog luchtig wat tijd te geven om na te denken. Maar daar ging Van den Bossche niet in mee. “Nee, mevrouw. Ík ben hier hoofd van de afdeling en ík stel hier de vragen. Nou?”

Plotseling een kabaal en een hoop herrie op de gang! “Waar is-ie?! Waar is mijn broer?! Ik wil hem zien! Waar is mijn broer?!!”
“Ho ho, meneer. Doet u eens wat kalmer aan! Er liggen hier zieke mensen! Dit is een ziekenhuis!”
“Donder op! Hou me niet tegen, kneus!” Gevolgd door een doffe knal van een verpleger die tegen een deur gesmeten wordt. Dan vliegt de deur van kamer 312 open en daar staat een wild om zich heen kijkende Han! Hij ziet Hildo liggen en pakt Van den Bossche bij zijn witte jas. “Dat is mijn broer!”, schreeuwt hij hem in het gezicht. “Mijn broer! Maak hem beter, of anders..! Ik mol je, hoor! Ik sloop je helemaal!”
In de worsteling die hieruit ontstaat ziet Conny kans de gang op te vluchten en te verdwijnen in de chaos die daar nu heerst door toelopend personeel en lopende patiënten. Op weg naar Nicole hoort zij de sirenes van naderende politieauto’s.

(c) Ben Voorend    2016