De volgende dag moest ik toch weer gewoon boodschappen in huis halen. Ik vóelde dat er iets veranderd was toen ik de supermarkt betrad. Ik keek sluiks omhoog, het plafond langs. Stonden de camera’s nou allemaal op mij gericht of verbeeldde ik mij dat maar? En alle vakkenvullers keken vanuit hun ooghoeken steels naar mij. Ja, dat zag ik heus wel. Maar het ergst waren wel al die varkenskoppen om mij heen die mij met hun glinsterende oogjes vals aankeken omdat ik een etiket stond te lezen. Sommigen hadden zelfs de brutaliteit om mij een por te geven, zodat ik wel opzij móest stappen om niet mijn evenwicht te verliezen.
“Hou de buitenkant. Dat is de veiligste route!” Als een mantra bleef Nico’s waarschuwing maar in mijn hoofd rondgaan. Mijn kruin jeukte weer en ook mijn boordje plakte weer. De supermarkt draaide en draaide. Ik concentreerde mij op het buitenpad. Pakte nu zelfs zonder te lezen de artikelen die ik dacht nodig te hebben. Ik was vergeten wat ik eigenlijk kwam kopen. Gek werd ik van die drukte en die knorrende en graaiende varkenskoppen om mij heen. Vreselijk! Ik probeerde aan deze waanzin te ontsnappen, probeerde weg te komen, maar raakte helemaal gedesoriënteerd. Omringd door weer andere varkenskoppen werd ik meegestuwd een van de middenpaden in, niet bij machte mij te verzetten. Van twee kanten werd ik nu bestookt door reclameartikelen en hun leuzen! Zij visualiseerden zich als naar mij grijpende handen, met daarboven gemeen kijkende koppen met verbeten open muilen waaruit Pavlovkwijl rijkelijk droop! Het laatste beeld dat ik mij herinner vóór ik viel, was dat van gelukzalig kijkende varkenskoppen die als verdoofd hun winkelwagentjes vulden met koekjes, cake en andere suikerwaren…

“Ha! Daar bent u weer! U had een hypo. Maar daar hebben wij hier probate middeltjes voor.” De olijk kijkende BHV’er toont mij een blikje cola met een rietje. “Snelle suikers, voor snelle energie. Daar knapt een mens van op! Goed, dat u uw medisch verhaal in uw portefeuille had.”
Ik kijk om mij heen. Ik lijk mij te bevinden in de personeelskantine van de supermarkt, ben tenminste omringd door geschrokken kijkende supermarktmedewerkers. “De ambulance is onderweg,” vervolgt de olijke BHV’er, “u bent op uw hoofd gevallen en wij nemen geen risico. Dat is beleid.”
Op dat moment komt de eerste ambulancebroeder binnen en begint zonder omwegen aan een onderzoek van hoofd en ogen. “Hoeveel vingers steek ik op? Ziet u wazig? Heeft u pijn in uw nek? Mag ik even uw hand? Dan prik ik een druppel bloed om uw suikerwaarde te meten. Hoe voelt u zich?”
“Moe,” zeg ik, “ontzettend moe. Ik wil slapen.”
“Dat mag u straks doen, mijnheer, in het ziekenhuis. U bent op uw hoofd gevallen. Wij gaan een scan maken van uw schedel, voor de zekerheid”, zegt de broeder gedecideerd. De tweede broeder komt met een brancard aan en even later word ik stevig ingesnoerd afgevoerd naar de ambulance. Een half uur later lig ik in de wachtkamer voor een scan en een E.E.G. Nog twee uur later rijdt ziekenhuispersoneel mij naar de kamer waar ik de nacht ter observatie zal doorbrengen.

“U zult wel honger hebben, lijkt mij”, zegt de verpleegster vriendelijk. Ik open mijn ogen en kijk haar aan. Een leuk jong ding, Surinaams denk ik, grote gitzwarte ogen in een lief gezicht, haar glanzend haar strak in een knot gebonden. “U heeft heerlijk geslapen en het suikerwater dat u na de scan toegediend is, zal nu wel uitgewerkt zijn. Ik zal u even prikken om uw bloedsuiker vast te stellen. Geef uw vinger maar.” Ik geef haar mijn vinger en voel een prikje. “Wij hebben in het team de beelden bekeken, die van de supermarkt, om te zien wát er nou precies met u aan de hand was vóór u out ging. Een typisch geval van een zware hypo. Voelde u die niet aankomen? Ah, 4.3! Mooi, maar zo kan u de nacht niet in. De keuken is dicht, maar ik kan wel even wat te eten voor u halen uit de personeelskantine.”
“Ja, graag,” zeg ik, “doe maar wat.” Zij staat op, werpt nog even een geruststellende blik op mij en vertrekt. “Ben zo terug!”

Hoe laat zou het zijn? Ik kijk de kamer rond, maar zie geen klok. En ikzelf heb al jaren geleden mijn horloge weggedaan nadat mij opviel dat ik soms wel drie keer binnen een minuut op het apparaat keek zonder eigenlijk de tijd te registreren. Wég dus met dat zenuwending! En waarom lig ik eigenlijk op een kamer, helemaal alleen, en niet op een zaal? Dat zal ik zo eens aan de verpleegster vragen.

“O, dat gebeurt wel vaker.” zegt zij als zij terug komt met een boterham met kaas en een bakje yoghurt. “U wordt een nacht intensief in de gaten gehouden, want u zou door de val misschien spontaan alsnog een hersenbloeding kunnen ontwikkelen. Ik kom vannacht om het uur uw neurologische functies controleren en morgenochtend komt de arts de hersenfoto’s met u bespreken. Maak u geen zorgen, hoor. U bent in de beste handen. Onze diabetesafdeling is de beste in de provincie en internationaal vermaard om haar resultaten.” Haar pieper gaat af. “Oeps! Ik word weggeroepen. Zó’n vervelende patiënt op zaal 3! De hele tijd maar “Zúster! Zúster! En dan ligt zijn kussen weer niet goed, of er snurkt iemand verderop. Alsof ík daar iets aan kan doen! Heeft het gesmaakt?”
Ik knik. “Ach, zuster, weet u misschien hoe laat het is? Er is hier geen klok. Kan ik er misschien een krijgen?”
“Even kijken…het is nu kwart voor elf, over een uurtje kom ik weer bij u aan. Ik zal zien wat ik voor u kan doen.”

Het wordt een onrustige nacht van hanewaken, piekeren, wegzakken, wakker gemaakt worden en neurologische testjes door Felicia, mijn verpleegster. Om zeven uur noteert zij de laatste testuitslagen in mijn dossier aan mijn voeteneinde en neemt afscheid. Klaar met haar nachtdienst, gaat zij nu eerst nog naar haar zieke tante om die te verzorgen. En dan pas kan zij haar bed in. Een lieve meid. Had vannacht ook nog een klok voor mij geregeld.

(c) Ben Voorend   2016