Om half acht wordt mijn ontbijt binnengebracht. Ik smacht naar koffie en vraag meteen maar een tweede mok erbij. En daarna wachten. Wachten op de uitslag van mijn hersenonderzoek. Ik hoop maar dat de dokter niet te lang op zich laat wachten. Ik voel mij goed, voor zover dat gaat na deze nacht en wil naar huis en naar mijn eigen bed.
Ik heb geluk. Om negen uur precies komt de dokter, met in zijn kielzog nog twee artsen en een dagverpleegster.

“Goedemorgen! Mijn naam is Van den Bossche en dit zijn de heren Butzelaar en Groothof, beiden arts in opleiding, en mijn Belgische collega mevrouw DeKat, voedingsdeskundige.”
O, dus geen dagverpleegster zoals ik aannam, schiet het door mijn hoofd.
“Ik hoop dat u er geen bezwaar tegen heeft dat deze mensen mij begeleiden en bij dit gesprek aanwezig zijn?” Het was meer een mededeling dan een vraag, maar vooruit maar.

“Ik heb hier de foto en de E.E.G. die wij gisteravond van uw hersenen hebben genomen en er is daar iets eigenaardigs aan de hand. Ik wil u dat graag laten zien en de verdere behandeling met u doornemen.” Ik schrok. Iets eigenaardigs? Verdere behandeling? Maar ik voelde mij goed en ook de testjes met Felicia vannacht verliepen prima!
Van den Bossche haalde een grote zwarte foto uit een envelop en plaatste die in een speciale houder met ingebouwd licht aan de achterzijde die een van de aio’s hem aanreikte. Mijn hersenen waren goed te zien, maar ik kon er geen soep van maken.
“Kijk,” begon Van den Bossche, “oppervlakkig gezien is er fysiologisch eigenlijk niets aan te merken op uw hersenen. Het ziet er allemaal goed uit. Maar wat mij opvalt, en mijn collega mevrouw DeKat bevestigt mij daarin, is de ongewone activiteit van neurotransmitters in dit deel van uw hersenen.” De andere aio reikt hem nu een computeruitdraai aan. “Dat is goed te zien op deze E.E.G.” Met zijn pen omcirkelt hij een stukje op de foto en vervolgens omcirkelt hij iets wat op een piek lijkt in de uitdraai. Het zegt mij niets. Hoe goed ik ook kijk, het lijkt allemaal op elkaar. “Dit gebiedje huisvest o.a. uw smaakgewaarwording en stuurt commando’s naar de alvleesklier. Het stuurt uw smaakpapillen aan en geeft uw alvleesklier opdracht om insuline aan te maken om uw glucose te regelen.”
Ah, dat is bekend terrein!
“Wat ons nu zorgen baart,” vervolgt Van den Bossche, “is de piek in activiteit en de onderlinge disbalans tussen de verschillende neurotransmitters. En dat zou best eens de oorzaak kunnen zijn van uw zware hypo van gisteren, want dergelijke hypo’s zijn niet zonder gevaar, zoals u hebt gemerkt!” Hier pauzeert hij even om het op mij in te laten werken. Ik kijk naar mevrouw DeKat die beamend knikt, en naar de aio’s, maar daar is niets aan te zien. “Kortom, ik wil u de volgende behandeling voorstellen: wij kunnen exact bepalen waar de transmitters actief zijn die specifiek uw alvleesklier aansturen en met de hypermoderne bestralingsapparatuur waarover wij in dit ziekenhuis beschikken, kunnen wij die geheel of gedeeltelijk uitschakelen. Uw lichaam maakt dan geen of minder insuline aan, waardoor hypo’s uitgesloten worden en tegelijkertijd neemt de kwaliteit van uw smaakzintuigen enorm toe. Wij hebben hier ruime ervaring mee. De ingreep is betrekkelijk eenvoudig en wij kennen alleen maar tevreden klanten.”
Allemachtig! Hersenchirurgie? En ik had alleen maar een hypo! Heb er zoveel gehad en het kwam altijd weer goed. En ik had nog nooit van een dergelijke ingreep gehoord. Maar dat zegt ook weer niets, want hoe of waarom zou ik?

“Als u wilt kunnen wij vandaag nog dingen in gang zetten,” zegt Van der Bossche, “en de operatie zou morgen kunnen plaatsvinden, er is toevallig een plaatsje vrijgekomen. Een buitenkansje voor u, zogezegd.”
“Ho, ho, dokter! Het gaat mij allemaal even een beetje te snel. Ik wil er even over nadenken, het is niet niks, wat u mij daar allemaal vertelt.”
“Begrijp ik. Ik doe nu mijn ronde en kom daarna nog even bij u aan. Dan praten wij nog even verder.”
Hij buigt zich iets naar mij toe. “Wij komen er samen wel uit, old boy!”, zegt hij bemoedigend en legt even zijn hand vertrouwelijk op mijn schouder. Ik zie hoe het hele gezelschap mijn kamer verlaat, mevrouw DeKat als laatste. “Kleine ingreep, hoor. En hij is de beste!”, zegt zij met een glimlach. Maar terwijl zij zich omdraait om de anderen te volgen, verwringt haar glimlach zich in mijn perceptie tot een Cruella-achtige grimas!

“Old boy! Old boy, zei hij tegen mij!”, hoor ik Nico in mijn hoofd uitroepen. Waarom? Waarom hoor ik Nico nu? Wat is hier aan de hand? Shit, was ik maar uitgerust. Ik wil nadenken! Koffie, ik heb koffie nodig om helder te kunnen denken. “Zúster! Zúster!” De dagverpleegster komt aangerend, hoor ik. “Zuster, kunt u een grote mok koffie voor mij verzorgen? Ik moet kunnen nadenken.”
“Helaas, mijnheer, ik kan u alleen wat suikerwater aanbieden, als uw suikerspiegel dat toestaat tenminste. Voorschrift van dr. Van den Bossche!”

Vermoeid en terneergeslagen zak ik terug in mijn kussens. Hier klopt iets niet! Suikerwater? Belachelijk! Wat is dat nou voor arts, die Van den Bossche? Old boy?! En dan die hand amicaal op mijn schouder? Argwaan steekt de kop op. Hier klopt echt iets niet. Maar wat? Hé, wacht eens even! Wat zei Felicia ook alweer gisteravond? “Wij hebben de beelden bekeken, die van de supermarkt.” Hoe komt het ziekenhuis aan bewakingsbeelden van de supermarkt!? Gaan ziekenhuizen echt zover om informatie over hun patiënten te krijgen? Dat zou toch te gek zijn voor woorden? Dat kan toch niet in onze maatschappij? We hebben toch recht op onze privacy? Dat is zelfs wettelijk vastgelegd. Maar Felicia is niet het soort meisje dat liegt. Een vreselijk vermoeden dringt zich op. Ik moet weg hier! Ik moet Nico spreken! Hoe laat is het? Even over tienen. Geen idee hoeveel tijd ik nog heb voor Van den Bossche terugkomt van zijn ronde. Ik kleed mij snel aan en verlaat mijn kamer.
Op de gang hoor ik rechts om de hoek voetstappen en stemmen naderen. Ik sla linksaf en maak mij uit de voeten.

(c) Ben Voorend   2016