“Waar breng je mij naar toe, Nico?”
“Er zijn er meer als jij, Ben. Allemaal de dans nét ontsprongen omdat er nog íets van eigenzinnigheid in zat.”
“Hoe bedoel je?”
“Kritische mensen die, op welk moment dan ook of waarom dan ook, zich ineens realiseerden dat het roer radicaal om moest. Zich realiseerden dat zij niet zélf meer de beslissingen namen over hun leven en gezondheid.”
???
“Meer zeg ik daar nu maar niet over. Ik breng je nu naar de ‘januarigroep’, waar je gelijkgestemden en lotgenoten ontmoet. Je zult hún verhalen horen en je zult Conny, Nicole en Ronald onmoeten, de coördinatoren van de groep, dan zal veel je duidelijk worden.”
Ten teken dat hij niet méér wilde vertellen, plaatste Nico een cd in de cd-speler: The Wall van Pink Floyd. Prachtige muziek, maar nog voor het tweede nummer was ik al vertrokken.

Het klokje op het dashboard van de auto geeft 23:23 uur aan als Nico mij wekt.
“We zijn er!”
Meer zegt hij niet. Ik stap uit. Het is donker en ik zie geen hand voor m’n ogen. Ik kijk naar boven. Het moet wel bewolkt zijn, want ik zie slechts een enkele ster. En dit móet wel Brabant zijn, want wie éénmaal die typische varkensveehouderijlucht opgesnoven heeft, die vergeet dat nooit meer!
Nico knipt een zaklaarntje aan en loopt een smal pad op. Ik volg op enkele centimeters afstand, want ik wil niet misstappen in de massa blubber naast het pad, zoveel had ik al wel gezien in het schijnsel van het lampje.
We lopen niet lang, een minuut misschien, als de stilte van de nacht plotseling verscheurd wordt door mijn telefoon die overgaat. Ik klap op Nico, die abrupt verstijfd stil staat, als op een blok beton. “Géén telefoon!”, sist hij. “Géén telefoon aannemen! Ze zoeken je en kunnen je zo traceren!” Geschrokken druk ik de telefoon uit en berg ‘m weer op. Even later staan we voor een massief houten deur van een boerderij. Een nachtlampje verlicht de deurbel. Nico belt aan en wij wachten.

Een voormalige boerderij, had ik moeten zeggen. We betreden een nauwelijks verlichte, ruime hal met garderobe en receptie. Rechts zie ik nog net twee deuren, recht vóór mij een draaitrap omhoog. Wij gaan evenwel linksaf en komen in een grote ontmoetingsruimte, ook weer schaars verlicht, waar een jonge vent ons hartelijk begroet. Open gezicht, vriendelijke ogen en een smile van oor tot oor. “Nico! Goed je weer te zien, man! En je hebt iemand meegenomen?” Hij geeft mij een stevige handdruk. “Welkom! Ik ben Ronald. Ga zitten, je zult wel moe zijn. Nico komt altijd van ver. Wil je wat gebruiken? Koffie, thee of iets fris? Er is vast ook nog wel iets te eten als jullie willen.”
Met een kop van die smerige groene thee (maar goed, het is heet en dat is wat er toe doet) en een heerlijk stuk boerenquiche (koud, kan ook goed) uit eigen keuken voor me, doet Nico even later verslag van mijn ervaringen van de laatste paar dagen. Ronald luistert aandachtig, af en toe instemmend, en met stijgende verbazing, zie ik.
“Pfoe!!”, slaakt hij, als Nico klaar is, en laat zich achterover vallen in zijn gemakkelijke stoel. “Dit is vuurwerk, man! Hier zaten wij op te wachten. Dit moeten Conny en Nicole weten. Ik zal ze zo bellen, dat kan nog wel. Maar het is al laat. Jullie moeten eerst maar naar bed, een goede nachtrust zal jullie goed doen. Kom maar mee.” Hij loopt naar een sleutelrek achter een soort bar, pakt een set sleutels en overhandigt die aan Nico. “Jij kent de weg, Nico. Kamer 3 in het bijgebouw. Chessy houdt kamer 3 altijd vrij voor onverwacht bezoek. Het is haar geluksnummer.” En tegen mij: “Chessy is de beheerder hier. Logeerde er de eerste nacht dat zij hier kwam. Sindsdien houdt zij de kamer vrij voor onverwachte nieuwkomers.” Hij neemt mij dan even monsterend op. “Ik zal haar ook vragen om wat passende schone kleren voor je te verzorgen. Wat je nu aan hebt moet nodig gewassen.”

Nico en ik gaan weer naar buiten. Ja, dit is beslist Brabant, ruik ik. In de verte hoor ik een paard hinniken en een hond die daarop aanslaat. Over een brede stoep lopen wij om de boerderij heen naar het bijgebouw. Sensorlampen gaan aan als wij gespot worden.

Het bijgebouw is behoorlijk groot. Van buitenaf tel ik zestien ramen, acht op de begane grond en acht een verdieping erboven. Alle ramen met Brabants bontgordijntjes voor zover ik kan zien. Nico opent de deur en wij komen in een hal met een deur links, naar een eetkeuken, een deur recht vóór ons, naar douchecabines, een deur rechts naar nog meer doucheruimte, invalidentoilet, sportruimte en een gang naar de kamers op de begane grond. In de hal ook een trap naar boven, naar de andere kamers. Vreemd genoeg bevindt kamer 3 zich op de eerste verdieping, maar wat zou dat. Wij lopen naar boven. Daar blijken zich ook aan de achterkant nog acht kamers te bevinden. Vierentwintig kamers dus in totaal. Plus drie toiletten op de gang.
Kamer 3 is snel gevonden. Niet groot, maar met twee aparte bedden, elk tegen een wand en elk een eigen leeslampje. Een kantelraam in het schuine dak met originele houten balken staat op een kier. Het is een beetje fris, maar zometeen onder de dekens zal ik daar wel geen last van hebben. Ik ben te moe om mij eerst te douchen, morgenochtend dan maar. Als een blok val ik in slaap.

Het nadeel van het platteland is dat het leven er onveranderlijk begint bij het ochtendgloren. Philips wekkergeluiden au naturel, zogezegd. Maar je kan niets instellen, geen tijd, geen wekgeluid, geen volume, niets. De dag knalt gewoon naar binnen. Veel te vroeg weer wakker, natuurlijk. Ik had wel tot in de middag willen slapen en wakker worden uit een boze droom. Maar nee, tegen zevenen sta ik onder de douche. Mens, wat een genot! Een heerlijke, warme straal water doet al mijn spieren goed, spoelt alle vermoeidheid en stijfheid weg. Ik knap er flink van op. Nico is sneller klaar. “Ben, ik ga vast naar de boerderij. Nicole en Conny zijn er al. Ik zie je zo! Chessy heeft schone kleren voor je neergelegd op de kamer. En een scheerapparaat!”

Had-ie toch goed ingeschat, die Ronald, mijn kleren zitten als mijn eigen kleding, knap hoor, bedenk ik mij als ik naar de boerderij loop. Ik hoef niet aan te bellen, de deur zwaait open als ik nog maar twee meter verwijderd ben. In de deuropening staat een tengere vrouw, een jaar of veertig en kort blond haar. “Goeiesmorges, kom binnen!”, klinkt het in onvervalst Brabants, “ik ben Chessy, laat mij u eens bekijken. Mmm, ja, dat zit wel goed. De enige man die zicht heeft op kleding, Ronald. U ziet er prima uit! Kom verder!”

(c) Ben Voorend   2016