Om niet aan het handje van medisch specialisten gecontroleerd ziek aan mijn pensioen te beginnen, nam ik deel aan de Januarigroep 2016 van het programma Keerdiabetestype2om vanStichting Voeding Leeft.
Deze stichting had al erg goede ervaringen opgedaan met diabetici die via een leefstijlprogramma van hun pillen af kwamen. De januarigroep was in die zin nieuw dat driekwart van de 20 deelnemers langdurig suikerziekte had en dagelijks insuline moest spuiten. Ook hier waren de resultaten spectaculair. Na drie maanden was ik zelf helemaal af van de insulinespuit, 13 kilo lichter en fitter dan ooit. Onderdeel van de nieuwe, koolhydraatarme leefstijl was veel lopen en fietsen. Ik liep dagelijks verspreid over de dag minstens 3 keer een rondje Zijdelmeer. Boodschappen deed ik te voet en liep voor de weekendboodschappen soms wel vier keer naar AH. Ik kocht een elektrische fiets en ging daarmee naar mijn werk in Amstelveen. Laagste ondersteuning: 40 minuten. Veel lopen op mijn oude, halfsleetse schoenen leverde mij na enkele weken een enorme stukgelopen bloedblaar op. Gevolg: antibioticakuur en twee weken met de voet omhoog zitten. Niet lopen. Zelfs thuis zo min mogelijk. Toen begon ik aan dit boekje.
Tegenwoordig is voeding veel in het nieuws. Meer en meer wordt duidelijk dat niet alleen voedsel wordt gemanipuleerd, maar ook de consument.
De kanteling is een fictief verhaal van wat vooraf had kunnen gaan aan de huidige roep om transparantie in de relaties tussen de voedingsmiddelenbranche, de farmacie, het bedrijfsleven en de politiek.
Alle personages in dit boek zijn bestaande deelnemers aan de Jauarigroep (als ode aan hun inspanningen), plus nog enkele anderen uit mijn omgeving. Iedereen is echter onherkenbaar.
Per keer publiceer ik één hoofdstuk.
Veel leesplezier!

BV

Hoofdstuk 1

Trippelende kindervoetjes en hoge piepstemmetjes. Kinderen die zich vermaken. Ergens piept een schommel, een hond blaft…Plotseling veranderen de piepstemmetjes in schril gekrijs!! Ik schrik wakker. De hond staat in de deuropening en blaft luid naar een handvol ratten die zich uit de voeten maken. Getverr…die rotbeesten hebben míjn keet uitgezocht om zich droog te houden!
In no time zijn de ratten weg. De hond kijkt mij nog even ongeïnteresseerd aan, draait zich dan om en verdwijnt weer de druilerige regen in. Ik ben weer alleen. Ik heb het koud en voel mij ziek, zwak en misselijk. En alleen, zo verdomde alleen. Ik verlang naar mijn bed en een heerlijke warme douche. De verleiding is groot, erg groot, om naar huis te gaan. Maar diep in mij zit een heel klein stemmetje dat zich niet tot bedaren laat brengen en zich onophoudelijk laat horen, als een naald die op een lp blijft hangen: “Wij komen er samen wel uit, old boy!”, “Wij komen er samen wel uit, old boy!”. “Wij komen er samen…..”
Dit kan zo niet doorgaan! Ik móet Nico zien te vinden.

De man was mij al eens eerder opgevallen. In de supermarkt. Een vijftiger. Enigszins kalend, met dun haar dat ooit donkerder was en met een bril die je alleen nog ziet bij de oudere intellectueel. De man deed moeite niet op te vallen. Deed het voorkomen alsof hij zich niet bewust was van de geïrriteerde, jachtige mensen om hem heen. Schijnbaar onbewogen bestudeerde hij aandachtig de etiketten van de uitgestalde koopwaar. Maar ik zag hoe zijn ogen schielijk heen en weer schoten. En hoe hij soms ineens achterom keek, terwijl er geen aanleiding voor was omdat zich daar niemand bevond die hem iets gezegd of gevraagd had, of aangeraakt.

Ook mij stond hij regelmatig te lang naar mijn zin in de weg. Met moeite wist ik dan nog een vriendelijk klinkend “Pardon, mag ik even?” te mompelen, waarop de man met een schichtig “Ja, natuurlijk!”, opzij stapte, je heel even doordringend aankeek en dan het hoofd afwendde.
Tegen de man persoonlijk had ik niets, behalve dan dat eeuwige gedraal bij de schappen. Het was zelfs zo dat ik, als ik hem ontwaarde, eerst de andere boodschappen bij elkaar ging zoeken, in de hoop dat hij klaar zou zijn bij het schap waar ik ook nog moest zijn. Meestal was dat wel zo, maar soms kwam je hem op de omgeleide route ook nog eens een of twee keer tegen. Ik kende de man verder niet en schaarde hem onder de categorie klanten ‘bejaard, heeft de hele dag de tijd, maar wil uitgerekend op spitstijd boodschappen doen om nog onder de mensen te zijn’ en die daarmee voor flink wat irritatie en oponthoud zorgen.

Puur toeval. Op een dag meldde dezelfde man zich op mijn werk voor een afspraak met een van mijn collega’s van de juridische afdeling. Hij moest even wachten en nam plaats in de coffeecorner waar ik toevallig die ochtend dienst had. Ik herkende hem meteen als de man van de supermarkt. Hij keek mij enkele seconden oplettend aan als om mij te plaatsen, maar gaf geen blijk van herkenning.
“Mag ik een cappuccino van u?”, zijn stem was laag en hij sprak zacht, ik verstond hem bijna niet. Ik was nieuwsgierig naar de man. “Ik zie u wel eens in de supermarkt,” opende ik nadat ik op het knopje voor de cappuccino gedrukt had, “en wat ik mij afvraag: wat staat u daar nou toch steeds te lezen?”
De man antwoordde niet meteen. Schattend keek hij mij een ongemakkelijke tien seconden zwijgend aan. Gelukkig! Het gereutel van de koffiemachine hield op, de cappuccino was klaar! Ik draaide mijn rug naar de man toe en zocht suiker en een koekje voor op het schoteltje. Al die tijd zei de man niets, observeerde mij alleen maar. Toen ik de koffie voor hem neerzette, keek hij snel om zich heen om te zien of er niemand meeluisterde, boog zich naar mij toe en fluisterde gehaast: “U bent opmerkzaam. Weet u, ik ben een groot geheim op het spoor! Lees de etiketten! Meer kan ik u er niet over vertellen. Nog niet. Maar voor uw eigen gezondheid: mondje dicht, want overal zitten spionnen, agenten, afluisterapparaten en camera’s! Alles wordt vastgelegd. Uw pingedrag. Alles!!” De man hield mijn blik enkele tellen met toegeknepen ogen gevangen, maar zei verder niets meer. Hij legde gepast geld neer, zette zich met zijn koffie aan de leestafel en was niet meer bereikbaar. Toen mijn collega hem naar binnen riep, siste hij mij in het voorbijgaan toe: “Lees de etiketten!”
Ik bleef achter met vragen. Was de man een gevaarlijke malloot? Moest ik mijn collega waarschuwen? Nee, gevaarlijk leek hij mij niet, hooguit verward. Ik besloot dat mijn collega mans genoeg was om de situatie te controleren. En moest ik nu etiketten gaan lezen? Ik dacht het toch niet!
Even later zat mijn koffiedienst erop en ging ik elders in het gebouw verder met mijn andere werk.
De man zag ik pas twee weken later weer terug. In de supermarkt.

Wordt vervolgd.

(c) Ben Voorend 2016