Een stralende herfstdag. Zondag 18 november 2018. Glasheldere zon, steenkoud, oostenwind. Maar bij mij om de hoek staat iets warms te gebeuren. Tientallen moeders en vaders en kinderen wandelen en fietsen door mijn straat, op weg naar de grote brug aan het Oosterdok. Op de steigers van het Scheepvaartmuseum landt straks Sint de Goedheiligman, vergezeld door diens volksleger van duizenden pieten.

Ik ben op weg naar een klus, maar hoe graag wilde ik hier deze vrolijke massaplechtigheid volgen, inclusief de boottocht en de rijtoer naar de Dam. De Sint zou Femke begroeten, onze goedlachse, eerste vrouwelijke burgemeester aller tijden. De grote gouden sleutel van onze grote, lieve stad zou door haar plechtig worden overhandigd. De stadspoort zou krakend worden geopend om Mokum te betreden.

De aanblik van al die lieve gezinnen hier in mijn straat is voor mij dit keer genoeg. Vanavond zal ik op AT5 alles integraal nakijken – eerste rang vanuit mijn stoel met sterke koffie en een paar druppels CBD/THC-druppels onder mijn tong.

Aan het Oosterdok zie ik nog meer kinderen, hele drommen, goedgemutst met piet-baretjes en rode mijtertjes op hun hoofdjes. En zelfs kinderen met kleurige kazuiveltjes. Het Sinterklaasfeest is veranderd – ik herinner me niet dat wij als kind tijdens de intocht op het Rembrandtplein iets speciaals aantrokken. Waarschijnlijk hooguit onze zondagse kleertjes die we ook aantrokken op zondagochtend naar de kerk.

Een paar hummels springen rond met zwarte vegen op hun stralende smoelwerkjes. Eentje kijkt ingespannen op zijn smartphone. Ook zijn er geschminkte kinderen in allerlei kleuren. Wij waren vroeger nooit geschminkt. Dat was voorbehouden aan Zwarte Piet. Dat wist je. Al had je ook donkerbruine Pieten – egaal-bruin zoals de mensen in Afrika. Twee soorten Zwarte Pieten bestonden er dus.

Piet is hier op het Oosterdok nog niet eens langs geweest of onder mijn voeten knisperen al platgetrapte pepernoten als ik toch even van mijn fiets afstap aan de kade. Ik kan het niet laten. Toch even kijken. De oostenwind snijdt over het Open Havenfront. De Amsterdam ligt er roerloos bij.  Replica’s varen nooit. Sints’ Pieten mogen daar ook straks vast niet in de touwladders klimmen. Een fanfare op de aankomststeiger voor het Scheepvaartmuseum moffelt nog een paar laatste valse noten weg. Het publiek aan de kade zwelt langzaam aan. Achter me staat een meisje in haar eentje een liedje te zingen dat ik niet ken. De geschiedenis herhaalt zich, maar altijd anders.

 

“Sinterklaas bestaat niet”

Dat hoorde ik weleens een joch zeggen in mijn kleuterklas. Zijn mededeling kwam er monotoon uit, alsof hij iets zei waarvan hij wist dat hij het eigenlijk niet hardop mocht zeggen maar dit toch deed. Hij durfde iets. Meerdere keren hoorde ik dat joch aan, maar daar sloeg ik verder geen acht op. Het klonk als een onbegrijpelijke abstractie, een dood statement. Daarbij: ik wist wel beter. Namelijk dat de Sint met zijn Zwarte Pieten over een paar dagen bij ons thuis zou langskomen. Met veel pakjes voor ons omdat ik dit jaar lief was geweest. Dus waar had die kwiebus het over?

Voor mij was Sinterklaas een soort extra goede god – minimaal als een soort afgezant van hem die er voor ons nog een schepje bovenop deed. De schepping benaderde aldus rond december een aards paradijs. Bij de intocht op het Rembrandtplein hoefde je aan het dranghek alleen maar je handen op te houden als een kommetje en daar had je een stel pepernoten en schuimpjes veroverd van een langsflitsende Zwarte Piet met zijn zwaaiende snoepzak. Je kreeg een wee gevoel in je maag van wit gevulde chocolade kikkers of muizen en een marsepeinen schaap of olifant. Dat betekende dat je er teveel van had opgegeten in één keer. Van een chocoladeletter kon je kiespijn krijgen, vooral van pure chocola. Dat was zo hard als een steen. Rozijnen en mandarijntjes vond ik minder, maar dat was voor de vitaminen.

Naast de oliekachel zetten wij onze schoen op. Om de avond, want de Sint had het heel erg druk met alle kinderen van het hele land. Elke avond was dus teveel van het goede. Ik was vier of vijf. Ik zag dat onze snoep door het afvoergat rechts boven de oliekachel in onze schoen moest vallen. Want door de kachelpijp kon niet, want dan zou het lekkers in de kachel terecht komen en verbranden. Maar dat luchtgat zat altijd volgepropt met kranten, tegen naar binnen waaiend roet en wind. Tevreden graaiden we een chocolade kikker en dito muis uit onze schoen. We hadden mooi gezongen voor Sinterklaas gisteravond. Haast net zo mooi als de kinderen op het kartonnen grammofoonplaatje dat we wel honderd keer hadden beluisterd. De wortel voor Sints’ paard was weg. Ik staarde naar het luchtgat. De papierprop zat er nog – onveranderd, stijf opeengepakt. Ik pulkte er wat aan, maar er zat geen beweging in.

“Mam…! Hoe kan dat nou? Hoe…” Et cetera. Zoiets.

Maar de goede Sint en zijn Zwarte Pieten waren heel slim. Dat geloofde ik. Maar toch konden onze kikker en muis echt niet door dat volgepropte luchtgat in onze schoen zijn gevallen. Ik wees er mijn ouders ook op dat de prop bovendien niet kon zijn verwijderd en weer teruggedaan, want dat had ik twee dagen eerder gecontroleerd. Muurvast zat die prop.

Twee dagen later, ochtend. Waar waren onze schoenen gebleven? Ik schrok.

“Mam…! Waar…?” Et cetera. “Kijk maar eens goed, jongens!”

We keken rond. Daar! Onder het raam! Daar stonden onze schoenen. Vol schuimpjes en een mandarijntje. Het raam stond open op een smalle kier. Piet had onze huiskamer bereikt via de regenpijp – natuurlijk! Mijn raadsel was opgelost. Want ik geloofde in Sinterklaas.

 

Wordt vervolgd –

 

© Reinout Koperdraat                06/12/2018

Wilt u reageren op dit bericht? Gebruik dan de optie ‘Geef een reactie’ hieronder.

NB
Uw mailadres, nodig om de reactie te versturen, wordt niet zichtbaar weergegeven en blijft expliciet alleen bekend bij het Nederlands Blog Initiatief. Hierop is de Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing.

Uw reactie wordt niet direct weergegeven; deze wordt eerst beoordeeld door het Nederlands Blog Initiatief.