Een jaar later. Sinterklaas had onze lagere school bezocht. De “grote school”, waartoe we na de kleuterschool waren voorbestemd. De katholieke St-Laurentiusschool, aan de overkant van het Oosterpark – waar we eerst achterop de fiets en later aan de hand van mijn oudere broer of zus naartoe liepen. Bekend werd gaandeweg dat deze school “leegliep”, iets wat ik ook met eigen ogen zag: steeds minder kinderen liepen hier rond. Maar wij hadden zo’n enorme goeie en lieve eerste-klasjuf die bovendien haar leerlingen opvallend goed aan het tekenen kreeg. Op grote vellen papier. Mijn ouders zeiden dat de pentekeningen en waxine-krijtschilderingen en vinger-ververijen van haar klas eigenlijk “kunst” waren. Kinderkunst, verduidelijkte mijn vader – die immers evenals mijn moeder beeldend kunstenaar was en bovendien door het hele land in het hoger en speciaal onderwijs creatieve handvaardigheid (“ludische vormen”) gaf aan leerlingen, die deze vermogens later ook zelf weer aan kinderen moesten doorgeven. Geen wonder dat onze goede en lieve juffrouw Van den Berg ook snel bevriend raakte met mijn ouders. Om de maandagavond at zij thuis met ons mee. Ze heette Alie. Diepe gesprekken waarvan ik toen weinig begreep. Maar: mijn loeigrote pentekeningen en schilderingen waren “kunst”!

“De grote nep”

Omdat ik inmiddels dus ingevoerd was in die hele Sinterklaas-maskerade weet ik niet meer hoe het er met het hoge bisschoppelijk bezoek op onze “grote school” aan toe ging. De dingen waarin je geloofde onthoud je immers veel beter. Ik denk dat ik er simpelweg niet bij aanwezig was, juist omdat ik al was ingewijd in de collectieve Sint-fictie. Mogelijk was hierop door de schoolleiding geselecteerd. Elk kind kreeg een cadeautje mee naar huis, zo ook mijn kleinere broertje die nog in Sinterklaas geloofde. Een deel van de uitgereikte voorraad bestond uit een soort plakpuzzels: ontelbare leuke kleine plaatjes in dunne lange, kleurige kartonnen dozen. Op de deksel zag ik bruine vochtkringen en de hele inhoud zat stijf aan elkaar gekit. Eén grote koek. Partij waterschade, zei juffrouw Van den Berg even later bij ons thuis – ingekocht voor een habbekrats of voor noppes. Had dit gevolgen? Niemand die het wist.

Mijn ouders waren woedend. En met lede ogen zag ik aan hoe mijn moeder mijn broertje toesprak. “Je krijgt van ons gewoon een ander cadeautje, hoor!” Want Sint had zich vergist. Of de boot was lek geraakt onderweg, of… weet ik verdomme veel, maar er werd een draai aan gegeven. Niet voor lang. Ik voelde dat hier iets helemaal mis ging. Het was mijn broertje namelijk ook nog opgevallen dat die “grote school­”-Sinterklaas boven zijn lange witte baard “ook nog een klein bruin sikje had.” En ook andere kinderen hadden dat duidelijk gezien. Zei mijn broertje. En hij wilde dus weten hoe dat in elkaar zat.

“Mam…?” Et cetera. Mijn moeder zweeg. Mam probeerde nog wat. En of ik even met haar mee wilde komen. Op de gang fluisterde ze me toe dat ze mijn broertje nou maar meteen alles zou vertellen. Een jaar eerder dan de bedoeling was, maar goed. Dit was te erg.

Tranen stonden in mijn ogen. Ik zat middenin die hele samenzwering en na mijn eerdere eigen inwijding in het zoete geheim was ik alweer binnen tien seconden tevreden gesteld – nee, ik was zelfs blij geweest omdat deze onthulling immers tegelijk de waterdichte garantie inhield dat ons jaarlijkse verwenfeest geen enkele schade zou oplopen. En nu dit. Ik voelde mezelf opeens een klein zelfzuchtig mormel. Mijn broertje kreeg alles te horen wat onze mam mij een jaar eerder ook had uitgelegd. Hij was stil, herinner ik me. Doodstil. En hij vond het helemaal totaal niks. Hij sprak van “de grote nep” – een formulering die hij regelmatig herhaalde en ook nog lange tijd later in zijn mond nam.

Na een jaar of zo hoorden wij thuis via onze lieve, getalenteerde tekeningen-juf Alie dat onze leeglopende katholieke rot-St-Laurentiusschool gesloten was. Het schoolhoofd, de heer Sanders – boom van een kerel, zwijgzaam en somber, die ’s ochtends altijd in onberispelijk grijs pak de schoolbel luidde met een smoel als een oorwurm, kortom een vreeswekkend type – was gearresteerd en in de bak beland wegens financieel wanbeleid en boekhoudfraude. (noot: De heer Sanders was een broer van de toenmalige Hoofdcommissaris van Politie Amsterdam.)

Ja, mijn geloof in de kindervriend… in die brave goedheiligman, die oude katholieke bisschop uit Spanje, met dat rode fluwelen kazuifel en die gouden staf en die fraaie mijter met dat kruis… Eigenlijk had dit alles nu pas plaatsgemaakt voor de harde grotemensenwereld met deze christelijk-criminele werkelijkheid. Een zure prijs voor het verlies van mijn zoete geloof in Sint Nicolaas.

Na de tweede klas – juffrouw Van den Berg onderwees beide klassen – werden we subiet overgeplaatst naar een betere “grote school” die mijn ouders zeer zorgvuldig hadden uitgezocht, met behulp van extern advies: de St-Albertus Magnusschool op de IJsselstraat in Zuid. Veel verder weg, via twee volle trams in de spits – lijn 10 en lijn 4, langs de in aanbouw zijnde Nederlandsche Bank en door de drukke Van Wou naar het Victorieplein – maar vlakbij onze opa en oma. Een actief oudercomité had daar bewerkstelligd dat de kinderen al in de derde klas zwemles kregen (verplicht), in plaats van in de vijfde. Uniek voor die tijd. En het overdekte Marnixbad was het allereerste multi-levelbad van heel Europa. Van ondiep kon dat water zomaar opeens naar diep!

 

  • Wordt vervolgd –

 

© Reinout Koperdraat                  06/12/2018

Wilt u reageren op dit bericht? Gebruik dan de optie ‘Geef een reactie’ hieronder.

NB
Uw mailadres, nodig om de reactie te versturen, wordt niet zichtbaar weergegeven en blijft expliciet alleen bekend bij het Nederlands Blog Initiatief. Hierop is de Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing.

Uw reactie wordt niet direct weergegeven; deze wordt eerst beoordeeld door het Nederlands Blog Initiatief.