Jan is een dierenvriend, ondanks zijn soms boude uitlatingen over beesten. Jan groeide op met dieren om zich heen. Op het stukje grond achter het huisje in de Haarlemmer Houttuinen, op armlengte van het spoor, liepen altijd wel enkele koeien, ezels, paarden, pony’s, varkens en kippen. In huis vogelkooien en goudvissen. Zijn vader was los-vast handelaar, wat wil zeggen: hij zag overal handel in en alles was te koop. Zelfs zijn postduiven, zijn grote liefde, waren niet veilig voor klinkende munt. Ik denk, dat Jan in zijn jonge jaren al snel leerde zich niet al te zeer te hechten aan beesten, want die konden zomaar de volgende dag weg zijn. Abrupt zijn leven uit voor een paar centen.

Jans vader had soms krengen van beesten achter het huis. Onhandelbare pony’s of grimmig knorrende varkens. Jans vader schrok daar niet van terug. Met een stuk hout en een flinke schop met een militaire kist hield hij de boel onder de duim. Dat hij vaak onbetrouwbare beesten had lopen, had te maken met zijn reputatie. We noemen dat tegenwoordig een ‘whisperer’. Op zijn eigen manier wist hij dieren die elders niet meer te hanteren waren -en dus goedkoop gekocht konden worden-, toch in het gareel te krijgen om ze dan weer door te verkopen. En dat ging eigenlijk slechts in enkele gevallen met harde hand. Slechts één vinger miste hij. Was ooit niet alert genoeg bij een vals varken. Littekens heb ik niet kunnen waarnemen bij de paar keer dat ik hem ontmoet heb. Hij droeg de godganse dag een flanellen overhemd met lange mouwen en daarover een wat versleten colbertje, pet op de kop, boven oplettende oogjes in een getekend gelaat. Het was altijd hard werken geweest. Lange dagen, bij nacht en ontij, voor een paar centen.
Hij is niet oud geworden. Zo hard als hij kon zijn voor zijn beesten, zo hard was hij ook voor zichzelf. Gezondheidsklachten? Vooral niet naar de dokter gaan, daar word je alleen maar zieker van! Buikpijn? Gewoon hard op je buik slaan tot die pijn erger was en dan ging het vanzelf over. Toen hij uiteindelijk toch in het ziekenhuis belandde was er geen redden meer aan.

Jan heeft vast die liefde voor beesten van zijn vader geërfd. Alleen ging hij er een stuk liefdevoller mee om. Althans, dat vond ik. Ook hij hield wedstrijdpostduiven en kende ze bij naam en ringnummer. Maar om een renstal gezond te houden zul je af en toe een dier de nek om moeten draaien. Dat kon Jan wel. En zonder probleem ook. Ik snapte dat wel, maar meer teerhartige zieltjes konden daar geen begrip voor opbrengen. Uiteindelijk heeft hij zijn duiven overgedaan aan een neef.

Een vriendin, een aquarium en een hond kwamen ervoor in de plaats. Zij wilde graag een airdale terrier. “Laat ze nou de lelijkste en sukkeligste uit het nest kiezen!”, was Jans commentaar. Maar hij was er wát wijs mee.
Jan wist ook wat van schildpadden en heeft er zelfs één het leven gered. Bij de schildpad van zijn vader was hij te laat. Die man wist weinig van exoten. Komt Jan een keer bij hem op bezoek, vraagt-ie naar de schildpad, zegt zijn vader. “O, die heb ik weggegooid.”
“Wat zeg je, weggegooid!?”
“Ja, vorige week. In de vuilnisemmer gedaan. Hij deed het niet meer.”
“Hij dééd het niet meer!?”
“Nee, hij deed niets meer. Dus heb ik ‘m maar weggegooid.”
“Maar man! Die beesten houden een soort winterslaap! Wist je dat niet?”
“O, nou ja, hij is nu al opgehaald. Niets aan te doen,” was zijn droge constatering.

© Ben Voorend 24/1/2018

(wordt vervolgd)