Maar een tweede schildpad heeft het overleefd dankzij ingrijpen van Jan. In café Tiny in de Wittenstraat, Staatsliedenbuurt.
Kort na de oorlog verhuisden veel Amsterdamse Jordanezen naar de nieuwbouw in de Staatsliedenbuurt, met in hun kielzog Jordanese neringdoenden en vertierbieders. Eén van die migranten was Tiny, van café Tiny. Op de hoek van de Wittenstraat en de Limburg van Stirumstraat, tegenover snackbar DANO (Door Anderen Nooit Overtroffen) van Joop en naast een originele Jordanese comestibeleszaak met hoogwaardige exotische lekkernijen voor bij elke gelegenheid.
Jan en ik gingen er wel eens biljarten in de jaren zeventig. De zaak had echt wel zijn hoogtepunt overleefd. Zo ook Tiny en haar clientèle. Het was er nooit druk en het biljart altijd vrij. Tiny deed de dagdienst en werd in de namiddag afgelost door haar partner in zaken, Ad.

Op een middag betraden wij het etablissement en troffen er vijf of zes volwassen kroegtijgers op hun retour rond het kleine tafeltje bij de entree met daarop, nieuw voor ons, een ronde vissenkom. Er was net iets voorgevallen en Tiny, een boom van een vrouw met enorme borsten, geharnast in een puntbeha, haar massieve superioriteit accentuerend met hoog opgestoken, zwaargelakt haar, glorieerde in haar rol als eigenaresse en daarmee als ‘de autoriteit’ in de zaak.
“Opzij, laat mij eens kijken!’, haar armen als van een havenwerker duwden twee zwakkere innemers resoluut terzijde.
“Hij is dood, Tiny, hij beweegt niet meer.
“Hoe kan dat nou? Hij is net nieuw. Gisteren gekocht!”
“Nou, je ziet het toch? Daarnet zwom-ie nog en nou niet meer.”

Jan was meteen gealarmeerd. “Wat is er aan de hand?”
“Tiny heeft gisteren een waterschildpad gekocht. Leuk voor bij de goudvissen. Maar nou doet-ie het niet meer.”
“Het moet een ziek beest geweest zijn,” verdedigt Tiny haar miskoop. “Ik ga er mee terug naar de winkel. Ik wil een nieuwe.”
Jan keek in de vissenkom, stak zijn hand erin en viste de schildpad eruit.
“Geef eens een schone asbak, dan leg ik ‘m er even in. Misschien zijn we nog niet te laat.”
Even later staat het hele gezelschap, biertje en wijntje in de hand, verwachtingsvol rond het tafeltje mee te leven met het arme beestje, dat plotseling een blijk van leven geeft. Het beweegt een van de poten een heel klein beetje. Gejuich klinkt op als had het diertje zojuist de marathon in recordtijd afgelegd.
Jan wordt uitbundig gefêteerd en legt uit: “Kijk, het is een waterschildpad, geen vis. Die beesten moeten ook kunnen rusten, op een steen of een waterplant of zo. Dit dier heeft al die tijd moeten zwemmen. Het was uitgeput en kon niet meer.”
“Koos,” Tiny neemt haar beschadigde positie weer in, “ga jij even naar de dierenwinkel en haal daar een waterplant en zo’n stenen bruggetje. Dan kan de schildpad daar op uitrusten!”

Even later was het weer business as usual. De innemers hingen weer aan de bar en wij hielden ons afzijdig bij het biljart. Alhoewel, business as usual? Toch niet helemaal, want de gesprekken kwamen toch steeds weer terug op de schrik van die middag. Elke nieuwkomer werd uitvoerig en steeds luidruchtiger bijgepraat over de levensreddende heldendaad van Jan.
Bewonderende blikken te over.

Die golden alleen niet zijn biljartspel. Maar goed, hij had zijn moment al gehad.

(c) Ben Voorend 24/01/2018