schrijfcoach

‘WAT?’

‘Het is wat het is, vrees ik. Niks meer aan te doen. Ze zijn echt uit elkaar.’

‘Hoe moet dat dan met Kerstmis?’

‘Je bedoelt: wie gaat waar Kerst vieren?’

‘Ga jij naar Pap en zijn nieuwe lief, vraag ik Mam?’

‘Wil je dat zo? En de volgende dag andersom? Of ben je dan bij je schoonouders?’

‘Kan iemand even de wereld stopzetten? Ik wil eraf.’

‘Niet doen, het gaat dit keer niet over jou.’

‘Hoor es, ik heb ook nog een schoonouderstel dat gescheiden is, nu weet ik helemaal niet meer wat ik moet met slechts twee Kerstdagen!’

‘Lunch tweemaal, diner tweemaal. Geen probleem lijkt me.’

‘Makkelijk zat voor een vrijgezel. Die bovendien meestal zorgt dat-ie moet werken met de feestdagen.’

‘Deze keer niet. Je hebt namelijk gelijk, we moeten dan iets met ze doen, met allebei. En eh, mag ik je op het hart drukken: ga nooit scheiden? Als je tenminste je nageslacht voor dit soort taferelen wenst te behoeden.’

‘Ik vind dit nogal harteloos. Mam’s levenslange liefde verlaat haar en wij kiften over Kerst.’

‘Ehm, Mam was anders niet meer zo verliefd hoor. Kan best zijn dat ze tegen die tijd een vriendin heeft.’

‘WAT?’

[Dit is een Doorsel, een dialoogje van (meestal) maximaal 200 woorden.]