Een goed gevoel in Annaberg, Saksen (Dtsl.)

We hebben een lange en interessante dag achter de rug als we ons voor het diner vervoegen bij de andere vakantiegangers in het restaurant van ons hotel en voormalig Rathaus. Oberwiesenthal, daar zitten we, Oost-Duitsland, tegen de Tsechische grens. De ‘andere vakantiegangers’ zijn ook Nederlanders die hetzelfde arrangement geboekt hebben bij de ANWB. Zelfde dag ingecheckt en daarna georganiseerde uitjes waar je wel of niet aan meedoet. Je spreekt dan weer eens deze, dan weer gene en wisselt ervaringen uit. Want alléén aan de boswandeling op de eerste dag en het uitje met de touringbus naar Praag, de tweede dag van deze week, deed iederéén mee. Daarna trok ieder zijn eigen plan.

Vandaag liepen wij tegen half tien naar de bushalte bij het stoomtreintje. Wij wilden met de gewone streekbus naar het stadje Annaberg voor een bezoek aan een nog gave Laat Gotische kerk uit de 15e eeuw en er was ook een in 1992 herontdekte zilvermijn uit de 15e eeuw die te betreden was.
Op het bankje bij de bushalte zat een stel uit onze groep. Zij bleken hetzelfde idee te hebben opgevat. Vandaag trokken we dus met hen op. Bleken gelukkig heel aardige mensen te zijn. Vroege vijftigers, iets jonger dan wij dus. Niet opdringerig, geen grootspraak zoals sommige anderen. Er was direct een klik. Vonden wij in elk geval. Hun verslag heb ik nog niet gelezen. Maar de gesprekken tussendoor waren geanimeerd en doken af en toe zelfs de diepte in.

De kerk was zeker interessant. Niet alleen door de unieke glas-in-loodramen met voorstellingen van niet enkel rooms-katholieke heiligen en taferelen, maar juist vanwege, nu nog steeds unieke, afbeeldingen van het leven van de gewone mens! Deze kerk stond destijds écht in contact met de hardwerkende boeren, houtsnijders en ertsdelvers die er hun geloof kwamen belijden.
Voor een beklimming van de bijbehorende toren was geen tijd, want we moesten naar de rondleiding in de zilvermijn onder het mijnmuseum tegenover de kerk. Jammer, want het uitzicht schijnt er fantastisch te zijn en er woont in die toren nog een echte professionele klokkenluidster. Een vrouwelijke quasimodo, zeg maar. Haar kenmerk is niet een bochel, maar een stel onderdanen waar Tom Dumoulin ú tegen zegt. Er is geen lift, dus loopt zij elke dag enkele keren de driehonderd treden op en neer. Boodschappen worden niet boven bezorgd en buren komen niet zo vaak op de koffie. Zij moet dus overal zelf achteraan. En altijd pünktlich op tijd zijn, hè! Voor het klokkengelui van de grote klokken en de enkele toerist die het op tijd redt voor een rondje toren.

De zilvermijn was niet alleen een weldaad -slechts acht graden Celsius tegen ruim dertig buiten-, maar ook bijzonder interessant. In vergetelheid geraakt, maar herontdekt in 1992 toen het naast het museum gelegen filiaal van de Deutsche Bank een parkeergarage wilde laten aanleggen voor zijn klanten. De archeologische dienst, die eerst bodemonderzoek moest doen, stuitte bij toeval op een gangenstelsel. Die parkeergarage is er nooit gekomen en de mijn werd gedeeltelijk toegankelijk gemaakt voor toeristen.
Het toerisme bepaalt hier, want het is behelpen in Oost-Duitsland. Alleen de toeristenindustrie levert nog banen op. De grote Duitse bedrijven die zich na de Wende met financiële prikkels uit Bonn in het Oosten vestigden en werk opleverden, verdwenen weer zodra de subsidies ingetrokken werden en zij zelf alle kosten moesten dragen. Hoezo maatschappelijk ondernemen?
Maar goed, ook al was de zilvermijn verder leeggehaald, het bezoek eraan maakte indruk. Een moderne lift bracht ons naar de geschiedenis onder onze voeten. Glibberige laddertjes in nauwe en kille, vochtige gangetjes waar je de uitgehouwen zilveraders kon zien. Het verhaal van “glück auf!”, na acht uur onafgebroken in het donker gehakt en gezwoegd te hebben, graniet wegbikkelend om wat zilver te vinden, weer naar boven, waar het ’s winters alweer donker was, wordt hier beklemmend tastbaar. Geen daglicht gezien. Met man en macht werd er gewerkt. De gangetjes vorderden zo’n vijf centimeter per dag. Het totale gangenstelsel is ongeveer 5 km lang. Reken maar uit. Elke mijnwerker nam elke dag twintig (!) scherpe beitels mee naar beneden, dagelijks geslepen door weduwen van overleden Kumpels om een karig belegde boterham te verdienen. Een mijnwerker werd gemiddeld niet ouder dan 35-40 jaar. De gemiddelde werker in de oveninstallaties waar het zilver gesmolten werd, haalde zelfs maar zelden de 35 vanwege de ongezonde dampen die hij inademde.
Na een klein uur verlieten we dit anachronisme en stonden we weer boven in het museum. De trillende hitte boven de kinderhoofdjes weerhield ons evenwel om naar buiten te gaan. Maar na drie rondjes museum was het dan toch echt Feierabend en we doken de hitte in, waar ik bijna uit mijn sokloze sandalen gereden werd door een supersnelle Mercedes met open dak. Lekker effe gassen bergop. Het contrast met waar wij vandaan kwamen kon niet groter weergegeven worden. Wij waren weer terug in onze eigen eeuw.

Op weg terug naar het busstation ontwaarde ik op het nu bijna lege marktplein een viskraam!
Zou hij…? Even vragen.
‘Guten Tag, haben zie vielleicht auch Holländische Matjeshering?’
De man veert op. Toeristen aan zijn kraam. De vette jaren dienen zich aan!
‘Sicher’, beaamt de man, en toont mij enthousiast glimmend een plastic take away bakje van de Chinees waar tien haringen zich rot zweten onder een cellofaantje, de arme beestjes.
Onze vrienden bedanken voor de eer. Dien doet wél mee en ik bestel er dus drie.
Gaat-ie ze inpakken!
‘Nein, die essen wir hier. Geben Sie die einfach auf einem Tellerchen oder sowas’, zeg ik hem likkebaardend. Mijn Duits gaat mij nog steeds gemakkelijk af, valt mij op.
De man kijkt mij even vreemd aan en herinnert zich dan dat hij wel eens Holländer haring heeft zien eten. Hij krijgt dat nu voor zijn eigen kraam te zien en kan dus thuis komen met een verhaal. Maar een schaaltje of bordje heeft hij leider nicht. We improviseren. Dien houdt vast en ik eet.
De haring was niet best, maar goed, we stonden al een tijdje droog wat dat betreft. We gaven de man dus de complimenten en duimen omhoog voor de heerlijke haring. Hij leek gelukkig. Hoeft hij ze niet allemaal zelf te eten als hij ze niet kwijt raakt. Zijn vrouw en kinderen haakten al eerder af, denk ik. Ik genoot nog een kwartiertje na van de ziltige smaak in mijn mond. Toen werd het mij te warm en ik spoelde mijn mond schoon met een flesje water. Alleen de herinnering rest nu nog, die spoel je niet zomaar weg. Én het goede gevoel rest ook nog dat ik drie haringkjes uit hun lijden heb verlost.

Anderhalf uur later waren we terug in het hotel. Even het zweet afdouchen en op naar het restaurant.

Wordt vervolgd

© Ben Voorend          2/09/2018

 

Wilt u reageren op dit bericht? Gebruik dan de optie ‘Geef een reactie’ hieronder.

NB
Uw mailadres, nodig om de reactie te versturen, wordt niet zichtbaar weergegeven en blijft expliciet alleen bekend bij het Nederlands Blog Initiatief. Hierop is de Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing.

Uw reactie wordt niet direct weergegeven; deze wordt eerst beoordeeld door het Nederlands Blog Initiatief.