Getriggerd door mijn verhalen wilde vriendin Dineke Gorcum weleens zien, mijn geboorteplaats. Haar kennis van de Gorcumse historie reikte niet verder dan de Martelaren van.
Ik had haar verteld over de dagen van de grote trek van Italiaanse en Griekse gastarbeiders, zo werden die toen genoemd, naar het staalconstructiebedrijf De Vries Robbé, die voor hun tijdelijke verblijf gehuisvest werden in De Doelen (het oude gebouw van het Schuttersgilde waar de gildeleden oefenden op ‘doelen’), en over de problemen die dat opleverde in deze dagen van flower power en jonge meiden in hotpants. Over het eerste (!) optreden in Nederland van de fameuze donkere band Osibisa waar ik meteen groot fan van was en waar Dell Richardson deel van uitmaakte, Dell, die jaren later bij mij in The String vroeg om een optreden, en of ik misschien wel eens van Osibisa had gehoord of van hem, Dell Richardson? Ik viel zowat om! Over de slag om de Grote Markt tussen die vooroorlogse fatsoensrakker Burgemeester Ridder van Rappard en de Gorcumse jeugd, die uiteindelijk het Waterloo van de Ridder inleidde.

Dus op naar Gorcum. Eerst even langs bij mijn zus in het rustieke Arkel sur Linge en na de koffie door naar Gorcum. Over de dijk en langs de loodsen van de voormalige De Vries Robbé, dat in 1976 failliet ging. Dan langs het Paardenwater met nog steeds 3 houten flamingo’s roerloos in het midden van de vijver tegen de stadswal en vervolgens door de stadspoort het stadje en mijn jeugd in.

Meteen maar naar mijn geboortehuis op de Langedijk. Het staat er nog steeds, zelfs het traliewerk met plaatsje aan de zijkant, in de Weessteeg. Eind jaren vijftig was er dan wel nauwelijks verkeer op de Langedijk, maar toch, het was wel een winkelstraat en dus was er verkeer. Gemengde gevoelens: ik heb er tot mijn zesde gewoond, heb er feitelijk nog maar één herinnering aan, en kijk nu naar een discotheek. De plek waar ik ter wereld kwam is nu een discotheek!! Wat klets je nou, zal je misschien denken, het grootste deel van je leven heb je in kroegen en disco’s doorgebracht. Maar dit voelt anders: je geboortehuis! Daar zou nog steeds een gelukkig gezin met kleine kinderen moeten wonen.

Niet te lang blijven staan. Je zou er zomaar melancholisch van worden en we zijn hier voor een leuke dag. En we hebben nog veel op het programma staan. Ik wijs Dien op de erg smalle steegjes vanaf de Langedijk naar de lager gelegen waterverbinding tussen Merwede en Linge, waar vroeger schepen aanmeerden om hun waar te lossen. Die steegjes waren zo smal opdat de werklui die grote balen met suiker, zand of graan, of wat er zoal in balen vervoerd werd, niet al te veel konden zwalken onder het gewicht van de vracht op hun schouders.

We lopen langs de katholieke schuilkerk ‘Dit is in Abrahams Schoot’ naar de haven van Gorcum, de Lingehaven. Mensen vragen mij wel eens waar mijn achternaam vandaan komt. Welnu, vroeger noemde men in veel dorpjes en stadjes het laatste stuk van een weg wel ‘het eind’. Als je nu net vóór of aan het begin van zo’n weg op pad woonde, heette je dus ‘huppeldepup voor het eind’, ook wel ‘voor ’t end’ of ‘voortent’, wat weer verbasterde tot ‘voorendt’ of ‘voorend’. Waarom deze zijsprong? Als je de Langedijk afloopt richting de Merwede, dus eigenlijk de stad uit, kom je bij de haven. De kade bij de haven heet ‘Het Eind’. Aan het eind van Het Eind kom je bij de Waterpoort, waar vóór de Deltawerken bij hoogtij schotten in werden neergelaten om het water tegen te houden (of om bij oorlog de vijand buiten te houden). Het stuk land langs de oever van de Merwede heet vanzelfsprekend ‘Buiten de waterpoort’.

Buiten de waterpoort bevonden zich vroeger zandstrandjes waar de jeugd zich ’s zomers vermaakte in het water van de rivier. Gorcumse jeugd kende de gevaren wel van het verraderlijke water met zijn draaikolken door de pieren en het drukke scheepvaartverkeer (we spreken hier ook weer van vóór de Deltawerken). De mediterrane gastarbeiders die verkleumd de winter uitkwamen (we spreken hier van nog die échte winters), zochten in de zomer verkoeling en meisjes bij de rivier. Onvoorbereid of overmoedig, wie zal het zeggen, gingen zij te water en kwamen regelmatig in de problemen. Elk jaar verdronk er wel eentje.
Als jongeman ging ik regelmatig naar Buiten de waterpoort. Gewoon om naar het water te kijken en naar de schepen. Nog weer later om te biljarten in een van de horecagelegenheden. Mijn biljarthome staat er nog steeds, maar ziet er bij daglicht niet uit. Toen waarschijnlijk ook niet, maar dat deed er niet toe.

Aan de kade van Buiten de waterpoort meerden vroeger boten en bootjes aan. Het pontje naar Woudrichem bijvoorbeeld. En ook grotere cruiseboten voor dagtochten door de Biesbosch. Op Buiten de waterpoort stonden ook twee campings. Tegenover de aanlegsteigers van de boten stond onder een majestueuze eikenboom de patatkraam van Koos, die een viswinkel in het centrum had. Ik heb daar één zomer gewerkt, met John. Onwaarschijnlijk wat die aan bestellingen kon onthouden (maar hij was dan ook beroeps, ik zomerkracht). Kun je je de taferelen voorstellen wanneer om ongeveer zes uur én twee boten uit de Biesbosch terugkeren én er twee campings willen eten? Bestellingen voor hele gezinnen had-ie in zijn hoofd! Luid herhaalde hij de bestelling, ik gooide alles in het vet en als de friteuses vol waren bakten wij het samen af en verpakten het spul. En dan weer de volgende bestellingen. Dat was aanpoten! Nu staat er op dezelfde plek een mooie eetgelegenheid waar je aangenaam kunt zitten. Tot mijn vreugde zie ik op het opstapje een vrouw nog gewoon een patatje eten.

Ik moet ineens denken aan die keer dat er een boot aanmeerde met mannen die een dagje waren gaan vissen in de Biesbosch. Twee Rotterdammers hadden een tegenvallende vangst gehad, maar gingen dat bij ons ruimschoots goedmaken. Koos had een viswinkel in het centrum en in onze kraam lagen altijd twee schalen zoute haring. Zij bléven maar haring eten jôh! Wij raakten de tel kwijt en hebben uiteindelijk de visstaarten uit de prullenbak gevist toen zij wilden afrekenen: met z’n tweeën hadden ze drieëndertig haringen gegeten! Drieëndertig!!

We besluiten naar de Kalkhaven te gaan, die nu geen haven meer is want gedempt, om dáár een stukje over de stadswal te lopen. Je hebt daar een magnifiek uitzicht over de uiterwaarden van de Merwede, met grazend vee en met in de verte Slot Loevestein. Maar eerst nog even een ode brengen aan mijn favoriete oom Benno.

Boven de sluis van de Merwede naar de haven bevindt zich de uitspanning Merwezicht, een wat chique uitgaansgelegenheid. Nou ja, uitgaan…je kon er geprijsd dineren en zo en uitkijken over die prachtige rivier, dus jongelui zaten daar niet. Mijn oom Benno was de jongste uit het gezin van mijn moeder en hij had daarmee drie (!) zussen en een broer boven zich. Benno was een levensgenieter. Hij was meerdere keren Prins Carnaval in Breukelen en is altijd alleen gebleven. Een goed glas cognac kon hij altijd waarderen. Hij kon autorijden, maar vermeed dat liefst.
Wanneer hij zich voor een verjaardag in Gorcum meldde, kwam hij met de bus uit Breukelen. Hij zorgde er altijd voor dat hij aan de vroege kant was. Zijn eerste gang was dan naar Merwezicht. Hij kon daar urenlang genieten van het uitzicht, en van de cognac natuurlijk, vóór hij zich onder toezicht stelde van mijn moeder, die zuinig goedkope vieux serveerde en bij drie borrels al vond dat-ie genoeg had gehad, daarbij bijgevallen door haar zussen. Benno weerde zich altijd dapper, kreeg er soms nog ééntje los, maar dolf dan het onderspit. En dan volgde onveranderlijk: “Ach, is het alweer zo laat? Ik moet natuurlijk nog met de bus naar huis. Laat ik maar bijtijds gaan, ik wil ‘m niet missen”. Ja, ja, die ome Benno, moest altijd weer bijtijds weg…Later begreep ik dat hij waarschijnlijk Merwezicht dan nog even als bushokje gebruikte.
Op het terras van Merwezicht genieten wij van hetzelfde uitzicht. Met een frisje.

(c) Ben Voorend 10/09/2015