‘Ga je weg?’

‘Dat zei ik toch, ik wil een paar opbergdozen kopen.’

‘Zouden we toch samendoen?’

‘Jij loopt nog in je pyjama!’

‘Het is zondag, het kan toch wel een uurtje later, waarom zo’n haast?’

‘Omdat voor sommige mensen die winkel een soort dagbesteding is, over een uur is het er hartstikke vol.’

‘Koest maar, als jij koffiezet, ben ik in de tussentijd gedoucht en aangekleed, doen we samen een bakkie en piepen we er daarna in en uit, geen probleem.’

‘Zet jij maar koffie zodra je aangekleed bent, ik ben tegen de tijd dat-ie klaar is, wel terug.’

‘Ben je boos, heb je haast?’

‘Nee ik ben niet boos, ik wil dit graag achter de rug hebben en dan kan ik weer verder met de opruimklus waar ik mee bezig ben. En: ja ik heb wel haast, klopt.’

‘Ga dan juist maar eens rustig zitten niksen, is goed voor je. Ontstressen en onthaasten. Al dat rennen; hoezo en waarom? Ik roep je een halt toe.’

‘Waarom?’

‘Omdat ik van je hou en nog lang van je wil genieten.’

‘Hm. Weet je… staat al vast dat je je gaat aankleden?’

 

[Dit is een Doorsel, een dialoogje van (meestal) maximaal 200 woorden.]