‘Trijn! Trijntje, kom op nou. Haast je een beetje. Het diner met gala ter ere van prinses Emma begint over twee uur. Het is minstens drie uur reizen. We moeten nu toch wel echt vertrekken. Meindert heeft de koets al een half uur geleden ingespannen. Hobbe en Elske zijn maar weer uitgestapt.’
‘Bijna klaar Bram. Nog even mijn neus poederen.’
Neus poederen? Neus poederen? 63 jaar en dan toch nog je neus poederen. Johan kijkt ongeduldig op zijn klokje. Vrouwen, denkt hij, altijd wat! En deze helemaal. Zijn eerste, Catharina, was tenminste een stuk volgzamer, maar tegelijkertijd ook afstandelijker. Het was dan ook een standshuwelijk, geregeld door beider ouders. Zij overleed al jong, op haar 48ste, en had hem vier kinderen geschonken.

En toen, in zijn eerste rouwjaar, was daar Trijntje Looxma, ongehuwd gebleven dochter uit een welgestelde Friese familie van zilversmeden. Zelfstandig, slim, één brok Friese koppigheid. Geen vrouw die gedwee een man volgt. Een vrouw die op haar drieënzestigste nog haar neus poedert, alle omliggende rimpels ten spijt. Zij had ervoor gekozen deze weduwnaar te chaperonneren en zij had ervoor gekozen bij deze man te blijven. Hij was van haar gaan houden. Maar nu moest ze toch wel opschieten. De prinses laat je niet wachten.

de koets

de koets

Zou het zo gegaan zijn, die ochtend op 7 november 1907? De dramatische afloop van die dag was ons zojuist verteld door de gids op het buitenhuis Nienoord, die ons door een deel van het Nationaal Rijtuigmuseum had geleid: de koets raakte op de terugreis in de mist te water en de vier inzittenden verdronken, opgesloten in de coupé die van binnenuit niet geopend kon worden omdat er alleen aan de buitenkant een deurklink was. Voor het openen van het portier had je immers een bediende en die bevond zich nooit in de coupé, altijd erbuiten, op de bok naast de koetsier. En die bediende lag nu juist ónder de koets, met ingedrukte borstkas.

één deurklink

één deurklink

‘Luister je wel? Ik vroeg je wat.’
Dien haalt mij weer naar het heden. We zitten op het terras van het buiten Nienoord, veilig onder een grote parasol, wachtend op een kop mosterdsoep complet. ‘Wat vroeg je Dien? Ik was even elders met mijn gedachten.’
‘Ik vroeg je wat Anna van Ewsum hiervan gevonden zou hebben. Al dat gewone volk op haar terras. Zij was me er eentje. Had het nogal hoog in de bol.’
Ik kijk het terras rond. Het is vol op deze prachtige dag. Het vele grijs, hier en daar doorbroken door een vlek blond of zwart, kakelt maar door. Eén klaagzang over de geringe hoogte van het AOW-vakantiegeld. De Anna waar Dien het over heeft, leefde hier ruim 300 jaar geleden, enig erfgenaam van in de turfstekerij rijk geworden Ommelandse adel en tweemaal op stand getrouwd met rijke Duitse adel. Zij genoot van pracht, praal en aanzien en wilde dat maar wat graag uitstralen.
‘Nou,’ zeg ik, ‘ik denk dat zij dat maar niks gevonden zou hebben, al die gewone luitjes op haar terras op een leeftijd dat zij allang dood hadden moeten zijn, kennelijk met genoeg geld om niet te hoeven werken. En dan ook nog praten over politiek. Wat weten zíj daar nou van, dat gewone volk? Nog slecht gemanierd ook trouwens, luisterende naar hun banale insinuaties over devote passages uit het Hooglied.’
‘Ja, je hebt waarschijnlijk gelijk, ze zou het niks hebben gevonden. Ah, daar is de lunch.’
Mosterdsoep complet, met spekjes, stukjes Drentse metworst, geraspte kaas en twee dikke plakken Drentse stoet. Heerlijk!

’s Avonds maar eens gegoogeld op Nienoord, Johannes van Panhuys en op Anna van Ewsum. Ik had de bel horen luiden en mijn fantasie hanteerde de klepel.

Maar toch leuk.

 

© Ben Voorend       9/06/2021