‘Hoe is ’t met de verbouwing?’

‘Welk verhaal wil je?’

‘Huh?’

‘Wil je het verhaal van de verschrikkingen of wil je het verhaal van het talkpoederfeetje?’

‘Doe maar het talkpoederfeetje.’

‘Iedere avond als we thuiskomen, dan is ze geweest. En vaak komt ze ook nog een keer ’s nachts.’

‘Het talkpoederfeetje?’

‘Precies. En dan zijn Maurits en ik een uur of drie bezig om de boel weer talkpoedervrij te maken.’

‘Nogal veel stof dus?’

‘Talkpoeder. Fijner dan stof, witter dan stof, en overal in de lucht te ruiken.’

‘Maar het ruikt toch niet naar talkpoeder?’

‘Hangt ervan af welk verhaal je vertelt. Jij wilde het verhaal van het talkpoederfeetje en dan is het dus talkpoeder wat er op de computer en op de tv en op ons dekbed ligt.’

‘Akkebah!

‘Als je volhoudt dat het talkpoeder is, dan is het eigenlijk best te doen. Ik werd een keer ’s nachts wakker met het gevoel van gruis in mijn mond. Nadat ik me bedacht dat het talkpoederfeetje weer eens heel ijverig was geweest, sliep ik zo weer door.’

‘En als ik je nu naar de verschrikkingen vraag?’

‘Te laat! Je hebt al gekozen en je koos: het talkpoederfeetje.’

[Dit is een Doorsel, een dialoog van rond de 200 woorden.]