‘Ho stop! Is dit echt het eerste dat je me wil vertellen over Henk? Dat hij een chronische ziekte heeft?’

‘Dat wist je toch nog niet? Ik vind het wel fijn dat je dat weet, we zijn per slot familie.’

‘Wij zien elkaar met tussenpozen, bij begrafenissen of bruiloften en zo. Het is goed om te weten dat dit speelt, maar is dit echt het eerste en het belangrijkste?’

‘Nou, die ziekte bepaalt wel zo’n beetje alles wat hij nog kan. Het is wel een behoorlijk “ding” ja. Daarom zijn we verhuisd naar een appartement.’

‘De verhalen die we over onszelf vertellen zijn nogal van invloed op hoe we ons voelen…’

‘Ja hoor es, dit is toch hartstikke belangrijk in ons leven momenteel? Moet ik dat dan…’

‘Hij fotografeert en schildert nog steeds?’

‘Nou en of. En hij is ook begonnen met kalligrafie. Dat heeft hem behoorlijk te pakken trouwens. Zo leuk: hij is een boek aan het illustreren, een dik kinderboek, met foto’s, tekeningen en met kalligrafie. Geheimschrift – kan hij uren aan prutsen.’

‘Sjonge. Dat geeft opeens een heel ander beeld! Dus als ik jullie kant op kom, dan kan ik Henk naar zijn werk voor dat boek vragen.’

‘Hmm. Ja. Oké, je bedoelt: in plaats van naar zijn ziekte?’

[Dit is een Doorsel, een klein dialoogje van (meestal) maximaal 200 woorden.]