Ontmoeting met een idool (1)

Ik stap het duister in, de deur sluit zich piepend achter mij, de geur van verschraald bier en sigarettenrook kringelt mijn neus binnen, terwijl het getringel van het belletje achter de deur versterft. Achter de toog staat niet jonge Teun, maar zijn zus Betty.

“Hé, Betty, alles goed?”

“Ha Ben! Leuk je weer eens te zien! Ach ja, wat zal ik zeggen? Z’n gangetje, hè. Pilsje?”

“Nee, een koffie, het is mij nog te vroeg voor bier. Zwart graag en doe er maar een vieuxtje naast.”

Geroutineerd pakt Betty de koffiekan van het warmhoudplaatje achter haar en schenkt de koffie in. Hier halverwege de middag koffie bestellen is riskant. Koffie wordt hier alleen in de ochtend in redelijke hoeveelheden geconsumeerd en krijgt dus niet de tijd om oud te worden. Maar in de middag is het net Russisch roulette. Vandaar dat vieuxtje. Kan ik de koffie mee wegspoelen en doet de smaak ervan er niet toe. Terwijl ik het wit horecaporseleinen kopje naar mijn lippen breng, vult Betty mijn glaasje, met een kamelenrug, zoals het hoort. Vakvrouw, bedenk ik me, en zuinig, ze verspilt nooit één druppel! De koffie is heet en oud en de vieux derhalve zeer welkom. Ik buig mij voorover en slurp de kamelenrug eraf. Zo, dat is beter!

Aan het niet groot uitgevallen barretje hangt Peter, jaar of zestig en corpulent, in zijn eeuwige lichtbruine colbertje met herstelde en alweer versleten ellebogen. Zijn knuist klemt zich stevig om zijn halfvolle glas bier alsof hij daar houvast zoekt. Aan de rand zie ik een mix van spuug en schuim. In zijn linkerhand dreigt het laatste stuk van een sigaret zijn vingers te verbranden, maar hij heeft het niet eens in de gaten. Hij draait zich half om, as valt op de bar, en achter zijn dikke brillenglazen zie ik een paar troebele blauwe ogen, die zich vergeefs op mij proberen te focussen. Wij kennen elkaar wel. Peter is een bekende innemer rond het Spui en komt regelmatig ook bij mij aan de bar. Heeft veel geld gemaakt in de reclamebusiness en is het er al jaren doorheen aan het jagen.

“Verdomd als het niet waar is!”, komt er met dubbele tong uit. “Ik ken jou! Kerel, neem wat te drinken van me!”

“Nee, dank je”, sla ik af. “Ik heb zojuist al besteld, Peter.”

“O, je kent mijn naam!? Zie je wel? Betty! Een bier voor mijn vriend hier!”

“Nou, Peter, meneer heeft al iets te drinken”, zegt Betty.

“O? Echt waar? Nou, doe míj er dan nog maar één”. Peter slaat het restje bier achterover en zet zijn glas ongewild hard op de bar.

“Weet je, Peter”, Betty buigt zich vertrouwelijk naar hem toe. “Ik denk dat we dat dan maar als de laatste moeten beschouwen vandaag.”

“O, zou je denken?”, vraagt Peter teleurgesteld.

“Ja, Peter, dat denk ik echt.”

“Goed, als jíj het zegt”, en hij reikt haar zijn lege glas. Vakvrouw, concludeer ik nogmaals. Peter veegt zijn mond af aan zijn morsige mouw en keert terug in zichzelf.

 

Ik heb helemaal geen trek in Peters dronkenmanspraat. Is nuchter echt een aardige vent, maar beschonken? Vermoeiend.

“Ik pak even een krantje, Betty”, meld ik, neem mijn koffiekopje en glaasje van de bar en loop door naar de grote ronde eikenhouten tafel in het midden van het etablissement, waarboven een kroonluchter al jarenlang net genoeg leeslicht produceert. Midden op tafel een oude, aan de rand gerafelde vaas met een Delfts motief, waarin een bos verse geelrode tulpen nét dat vrouwelijke accentje geeft in dit doorgaans door mannen gefrequenteerde café. Even weg van moeder de vrouw, lijkt ze zo tóch niet ver weg.

(c) Ben Voorend 23/2/2018