‘Tegen elf uur begon Olivier vervelend te doen…’

‘O boy.’

‘Ben diplomatiek gebleven. Omdat hij zo graag opschept over zijn werk, zijn salaris en zijn fan-tas-ti-sche leven, heb ik gezegd dat ik vermoed dat hij iets anders overschreeuwt.’

‘Hoe reageerde-ie?’

‘Wilde weten of ik het daar met jou over had gehad. Ik zei van niet. Is ook zo. En toen begon-ie te schelden. Dat ik niet spoor en jou te gronde richt.’

‘Au…’

‘Ik nam het allemaal met een grote schep zout. Hij wilde weglopen en stootte zijn knie. Met een enorme knal. Barstte zo in tranen uit. Met van die uithalen van pijn en diep verdriet.’

‘Ocharme, m’n jochie!’

‘Heb de knie onderzocht en toen een cognac voor hem ingeschonken en gezegd dat hij bleef slapen. Dat ik het bed in jouw werkkamer voor hem zou opmaken.’

‘En toen?’

‘Knock out tot 8 uur ‘s-ochtends. Koffie en croissantje en weg was-ie.’

‘Heeft hij na die huilbui geen woord meer gesproken?’

‘Alleen vanmorgen, dat hij terug moest naar zijn fan-tas-ti-sche leven. En toen hebben we samen zitten janken van het lachen.’

‘Wow.’

[Dit is een Doorsel, een dialoogje van (meestal) maximaal 200 woorden.]