‘Oh, wat mooi, die bloemen en die roze en rode hartjes. Is dat voor mij? Ben ik jouw Valentijn?’

‘Neehee, natuurlijk niet. Valerie is mijn Valentijn. En dit is voor haar.’

‘Valerie Valentijn, wat een lieve naam.’

‘Neehee, zo heet ze niet, het is ‘Valerie’ en verder niks.’

‘Valerie Verderniks, ook een mooie naam.’

‘Nou hoor, je bent niet lief!’

‘Ik plaag je maar wat, vertel me liever hoe ze er uit ziet, Valerie. Is ze blond? Of donker? Lang of kort?’

‘Ze is heel lief. En paars is haar lievelingskleur.’

‘En wat nog meer?’

‘Ze maakt hele mooie tekeningen. En ze heeft een paarse rolstoel. En ze is altijd grappig. En ze zit bij mij in de groep. En we gaan trouwen.’

‘Heeft ze veel paarse kleren?’

‘Ja, en een paarse muts en paarse armbanden en ze tekent paarse bloemen. En haar laarsjes zijn roze.’

‘Geen paarse schoenen?’

‘Neehee, ze loopt niet. Dat zeg ik toch.’

‘Zullen we samen ook nog een paars hart voor haar tekenen? Dat vindt ze misschien wel leuk.’

‘Schrijf jij onze namen erin?’

‘Goed. Morgen ziet iedereen dat zij jouw Valentijn is.’

‘Jaaa! Dat wil ik!’